Goedgelovigheid

In 1975 verscheen bij Harvard University Press ‘Sociobiology – the new synthesis’. van Edward Osborne Wilson. Het lijvige boek wordt door de meeste biologen beschouwd als het belangrijkste op hun gebied na Darwins ‘On the Origin of Species’. In 2000 volgde een heruitgave ter gelegenheid van de 25ste jaardag van het boek. Maar het is voor leken niet echt gezellig om erin te duiken, als men het al op de kop zou weten te tikken in Suriname. Want niet alleen veronderstelt het een grondige kennis van de (theoretische) biologie maar dan nog is het wegens de alom aanwezige wiskunde een zware kluif. En jammer genoeg zijn vertalingen in het Nederlands niet voorhanden. Liefhebbers beperken zich dan ook liever tot een van de talloze ook in het Nederlands vertaalde populairwetenschappelijke boeken van E.O. Wilson – hij won er twee maal de Pulitzer Price mee.
In ‘Sociobiology – The New Synthesis’ introduceerde Wilson de ‘socio-biologie’ (later ook wel ‘bio-psychologie’ genoemd) als vakgebied en startte daarmee tegelijk het debat over de grote controverses van de twintigste eeuw in de biologie, de sociologie, de psychologie en verwante disciplines. In de sociobiologie worden de evolutionaire mechanismen achter sociaal gedrag van mensen en dieren verklaard: altruïsme, agressie, opofferingsgezindheid, communicatie, dominantie en ondergeschiktheid, de relatie tussen de sexen, het grootbrengen van nakomelingen en alle andere. Het beslechtte ook het slepende debat over ‘nature versus nurture’ (aangeboren of aangeleerd). Wilson toonde aan dat aan alle gedragingen en strevingen van levende wezens de wetten van de evolutiebiologie ten grondslag liggen en dat het fundamentele en leidende principe in de levende wereld is dat het evolutionaire succes – en uiteindelijk het voortbestaan – van een levend wezen bepaald wordt door de mate waarin zijn genen doorgaan naar volgende generaties.
Het boek werd door vakgenoten beschouwd als van ongeëvenaarde betekenis voor de vooruitgang van de wetenschap en sommigen schreven aan het boek bijna mythische proporties toe. Vaststaat dat het de grondslagen van de sociale wetenschappen, de psychologie en de theoretische biologie opnieuw formuleerde en hun inhoud herstructureerde. Kritiek was er natuurlijk ook, vooral van sociologen, psychologen en andere gedragswetenschappers, die met lede ogen toezagen hoe hun vakgebieden door Wilson werden gereduceerd tot gespecialiseerde onderdelen van de sociobiologie.
Na in de eerste 17 hoofdstukken de grondslagen, de principes en de mechanismen van de sociale evolutie te hebben beschreven behandelt Wilson in de hoofdstukken 18 tot en met 26 de sociale dieren – van de sociale insecten tot de niet-menselijke primaten. Pas in hoofdstuk 27 verschijnt de mens ten tonele, beginnende met een beschrijving van onze bouw en anatomie, gezien door de ogen van een even denkbeeldige als opmerkzame bioloog op een nabije planeet: onze unieke houding en tweebenige voortbeweging, de daarvoor vereiste aanpassingen aan onze gewrichten van heupen, knieën en voeten, de gewichtsverdeling op de ruggengraat, de vorm van het bekken en onze bijna onbehaarde huid. Maar wat de denkbeeldige ruimte-bioloog bovenal zou frapperen is onze enorme schedelinhoud, tot wel 2000 cm3, waarbij zelfs onze nauwste verwanten – chimpansee en gorilla – in het niet zinken.
In een volgend hoofdstuk bespreekt Wilson een van de meest kenmerkende eigenschappen van menselijke samenlevingen: de uitzonderlijke variabiliteit, flexibiliteit ofwel ‘kneedbaarheid’ van menselijke samenlevingen, zowel geografisch als in historisch perspectief en resulterend in de even uitzonderlijk grote diversiteit aan culturen, religies, rituelen en kunstuitingen die wij kennen. Zij wordt door geen enkele andere soort op aarde geëvenaard en is ongetwijfeld een der oorzaken van het succes en de dominantie van de menselijke soort over andere levende wezens die de aarde bevolken. Aan de wortels ervan ligt volgens Wilson de grote variatie in karakter, aard en aanleg van de individuele leden van de menselijke samenleving, leidend tot taakverdeling en daarin de optimale ontplooiing van ieders specifieke bekwaamheden. Maar, voegt hij eraan toe, deze extreme flexibiliteit van samenlevingen vormt zowel haar kracht als haar zwakte. Als elke willekeurige gemeenschap, stam, clan of familie haar eigen normen zou stellen en haar eigen gedragsregels zou maken dan zou dat alleen maar tot chaos en desintegratie leiden. Daarom moet zij eigenzinnig, individualistisch en zelfzuchtig gedrag beteugelen en algemene normen en regels stellen want ‘heiliging’ van die regels brengt stabiliteit, orde en rust. Dat leidt er wel toe dat de leden van die samenlevingen die regels van lieverlee gaan beschouwen als absoluut, boven elke discussie verheven of zelfs van ‘bovennatuurlijke’ oorsprong. Inbreuken erop worden beschouwd als ‘ heiligschennis’ en worden dienovereenkomstig gesanctioneerd. De leden van die samenlevingen worden van generatie op generatie gehersenspoeld en geïndoctrineerd om zich te conformeren aan normen, rituelen en religies. Indoctrinatie wordt zo een integraal onderdeel van de menselijke natuur en daarmee onderworpen aan de wetten van de evolutie: er is sprake van ‘evolutie van de indoctrinatie’.
‘Human beings are absurdly easy to indoctrinate – they seek it’ schrijft Wilson. Menselijke wezens zijn absurd gemakkelijk te indoctrineren – zij vragen erom. Anders geformuleerd: zij zijn (vaak) ongelooflijk goedgelovig. Wie om zich heen kijkt kan moeilijk om die stelling heen. Er is weinig voor nodig om een gehele samenleving iets te laten geloven ook al is er geen begin van bewijs of van geldigheid. Grote redenaars, volksmenners, profeten, ‘kiezentrekkers’ en standwerkers op de markt maakten er veelvuldig gebruik van en in onze dagen zijn het vooral radio, televisie en de zogenoemde ‘sociale media’ die gretig hun diensten aanbieden voor het bedrog van de lichtgelovige kijkers en luisteraars. Voorbeelden te over. Monsters in het Schotse Loch Ness; yeti’s in de Himalaya; alternatieve ‘geneeskunsten’ zoals homeopathie, gebedsgenezing, kruidengeneeskunde (voor elke kwaal is wel een boomblaadje voorhanden) en veel meer (als ik vandaag voor mijn kennissen uit mijn duim zuig dat het sap van de rode bessen van mijn Miami-palm eczeem geneest, vertellen zijn het morgen door aan hun vrienden en over twee weken gelooft het halve land het !). In die categorie valt overigens ook de duizenden jaren oude (toen men nog geen weet had van de enige banen in het lichaam – de bloedvaten en de zenuwbanen) acupunctuur. In het huidige China is de acupunctuurverdoving vrijwel overal verdrongen door de moderne Westerse anesthesie-technieken!
Zoals ook de zogenoemde ‘paranormaliteit’ of helderziendheid: wetenschappelijke studies zoals die van Tenhaeff naar het realiteitsgehalte van de parapsychologie laten niets heel van de claims van telepathie, helderziendheid, spiritisme en andere als ‘paranormaal’ aangeduide verschijnselen. Hetzelfde geldt voor de astrologie, die de mensheid zonder het geringste bewijs in exclusieve groepen opdeelt. Er is nimmer enige invloed aangetoond van hemellichamen of hun configuraties op de menselijke natuur of menselijke gebeurtenissen. De astrologie is er op geen enkele wijze in geslaagd om ook maar een van de talloze wetenschappelijke argumenten tegen haar te weerleggen en zij wordt door de wetenschap dan ook afgedaan als fantasie en bedrog. Het zou te ver voeren in dit korte bestek alle vormen van menselijke lichtgelovigheid te bespreken, al is het goed nog even te refereren aan de recente hype van de veronderstelde menselijke invloed op klimaatverandering. Van die laatste staat vast dat zij bestond lang voordat er mensen op onze planeet rondliepen. Dagblad Suriname wijdde daaraan op deze plaats onlangs een uitgebreide beschouwing.
Is de gemakkelijke indoctrineerbaarheid van de mens dus vooral een uitvloeisel van groepsselectie zoals door Wilson in zijn boek aangegeven ? Dus selectie waarbij het voor een groep in evolutionair perspectief gezien profijtelijk is als haar leden zich als geheel conformeren aan het groepsdenken en het groepsgedrag zodat zij niet als dwarsligger, vrijdenker of maverick uitgesloten hoeven te worden of de voordelen van het lidmaatschap van de groep hoeven te verspelen ? Er is nog een ander aspect – dat ‘Sociobiology’ overigens niet bespreekt.
Kinderen zijn van nature goedgelovig en dat is logisch. Ze komen ter wereld zonder iets te weten, temidden van volwassenen die op hen de indruk maken alles te weten. Als die hen waarheden vertellen geloven ze die, maar onwaarheden geloven ze ook: zij missen nog het vermogen daartussen onderscheid te maken. Zij kunnen niet het risico nemen om bijvoorbeeld waarschuwingen voor gevaar in de wind te slaan. En dat doen zij dan ook niet: zij zijn er om volwassen te worden in een ingewikkelde, op kennis gebaseerde en vaak gevaarlijke wereld en hun belangrijkste voedingsbron voor informatie vormen in hun eerste jaren de ouderen en speciaal hun ouders. Maar de voor zijn ontwikkeling nuttige goedgelovigheid van het kind moet op een zeker moment stoppen wil die niet gaan verkeren in onnozele goedgelovigheid. Volwassenheid moet een gezonde dosis scepsis gaan omvatten en de door Wilson gesignaleerde indoctrineerbaarheid moet in de loop van het mensenleven derhalve evolueren naar niet-indoctrineerbaarheid. Dat zou een geleidelijk proces zijn, maar niet ondenkbaar door een algemeen groeiend besef dat voor een samenleving dwarse, eigenzinnige en onafhankelijke denkers van niet te overschatten belang kunnen zijn. ‘Zonder dwarsliggers geen recht spoor’ schreef een Delftse promovendus eens als stelling bij zijn proefschrift.
Anton van den Broek (jurist en bioloog)

error: Kopiëren mag niet!