Van sociale bescherming naar sociale investering

Wanneer kocht u uw eerste mobiele telefoon? Zo’n 15 tot 16 jaar geleden? U deed het waarschijnlijk om regelmatig telefonisch bereikbaar te zijn. U besefte niet dat u er anno 2017 uw rekeningen mee zou betalen, landkaarten op zou raadplegen, e-mail zou checken, spelletjes op zou spelen, met vrienden zou chatten, kortom: dat het ding zo’n impact zou hebben op uw leven.
Toch is dat allemaal gebeurd, in ruim één decennium.
Mede onder invloed van techniek gaan maatschappelijke veranderingen razendsnel. Vooruitkijken is lastiger geworden. 2030 lijkt ver weg. Dat is ook het probleem met het aangeboden Ontwikkelingsplan 2017 – 2021. De regering heeft kennelijk moeite met het kijken naar waar zij naar toe wil met onderwijs. Bijgevolg houdt ze zich te veel bezig met sociale bescherming, waar veel geld onproductief aan wordt uitgegeven.
Ondertussen beïnvloeden externe impulsen het onderwijs in Suriname vanuit:
(1) de economie en de arbeidsmarkt met hun sterk veranderende organisatie en hun vraag naar hoog competente én flexibele werknemers;
(2) het moeizame zoeken naar samenlevingsvormen, kritisch burgerschap en sociale cohesie; en
(3) meer in het algemeen, verwacht de samenleving voor heel wat maatschappelijke problemen en onvrede een antwoord vanuit educatie, vanuit vorming, vanuit competentie.
En dus kijken die maatschappelijke sectoren naar het onderwijs om hiervoor oplossingen te geven.
Maar de externe maatschappelijke vragen moeten binnen het onderwijs in balans worden gebracht met de behoeften van de lerenden, zowel jongeren als volwassenen, en de leerkrachten waar onderwijs om draait: 1) Eerst en vooral het recht van leerlingen op uitdagende leeromgevingen, op groeikansen én op een warm nest –ook op school- waar ze zich veilig voelen. Veiligheid is immers een noodzakelijke voorwaarde voor verdere persoonsontwikkeling.
2) Emancipatie, brede persoonlijkheidsvorming, dialoog met de samenleving van nu en van morgen behoren voor veel onderwijsmensen tot hun kernopdracht en professionele fierheid. Lerenden brengen ook een hele sociale werkelijkheid mee naar de onderwijsinstelling. Onderwijsinstellingen worstelen met de vraag om hierop antwoorden te geven.
3) De professionele verzuchtingen (inspirerende werkomgeving, aantrekkelijke salarissen, competentie-ontwikkeling en loopbaanperspectieven) van de leraren die elke dag weer de ruggengraat van het onderwijs vormen.
Op weg naar morgen
Onderwijs is er per definitie voor de dag van morgen. Het is de kerntaak van onderwijs om jongeren adequaat voor te bereiden op hun toekomst. Juist omdat het moeilijk is om vast te stellen hoe hun wereld eruit zal zien, moeten we ons regelmatig afvragen wat de waarde is van onderwijs voor de nieuwe generatie en voor de samenleving. Als de veranderingen zo snel gaan, is het onderwijs daar dan op voorbereid? Waar is verbetering gewenst en wat is daarvoor
nodig? En vooral ook: wie zijn er aan zet? De vraag die beantwoord moest worden in het OP 2017 – 2021 is heel simpel: Suriname moet investeren in goede opleidingen, goede mensen en veerkrachtige instituties. Het toekomstige verdien vermogen van Suriname is niet gelegen in specifieke producten of technologieën, maar in de kennis en creativiteit van mensen.
Voor alle leerlingen moeten de prestaties omhoog; we moeten af van de 6-jes cultuur in het secundair onderwijs; en excellentie moet gestimuleerd en gewaardeerd worden. Er dreigt talentverspilling bij de gemiddeld en laag presterende leerlingen. En een groeiende sociale ongelijkheid ligt op de loer. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen, zijn slimme strategieën en oplossingen nodig.
Kwaliteitsimpuls nodig
De strategische waarde van onderwijs voor de economie van een land is cruciaal. Om die waarde te verzilveren is echter wel een stevige kwaliteitsimpuls nodig. De overheid wil, met haar inefficiënte onderwijsorganisatie, het onderwijssysteem hervormen. De belangrijkste problemen in het onderwijs, met summiere aanduidingen hoe die problemen opgelost zouden moeten worden, zijn in het navolgende geschetst. Ik noem daarvan de meest belangrijke:
– Het huidige onderwijs in Suriname moet prioriteit geven aan kinderen van 2 tot 18 jaar. We hebben veel zittenblijvers (18%) en schoolverlaters (9%). Pas vanaf 7 jaar geldt de leerplicht; daar moet nu verandering in komen. Vooral voor achterstandskinderen is vroeg- en voorschoolse educatie van groot belang, omdat daar veel winst valt te behalen. Meer investeren dus in pre-initieel onderwijs.
– De kwaliteit van veel leraren is te laag (en dit is een risico voor de kwaliteit van het onderwijs). Alle leraren, ook die in het primair onderwijs, zouden universitair opgeleid moeten zijn.
– Scholen zijn leerfabrieken, met vaste tijden, vaste schema’s en klassikaal onderwijs. Er zou veel meer aandacht moeten worden besteed aan individuele leertrajecten. ICT maakt dat mogelijk, maar wordt nog (te) weinig gebruikt.
– Het Surinaams onderwijs selecteert leerlingen op twaalfjarige leeftijd voor algemeen vormend onderwijs of voor beroepsonderwijs. Dat is voor veel kinderen te vroeg. Vroege selectie leidt bovendien tot sociale ongelijkheid. Het onderwijs zou leerlingen meer mogelijkheden moeten bieden de keuze uit te stellen. Bijvoorbeeld door een extra tussenjaar en heterogene brugklassen.
– Leerlingen worden niet opgeleid voor de 21ste eeuw, waarin veranderingen steeds sneller gaan. In het onderwijs zou veel meer aandacht moeten worden besteed aan ‘leren leren’, aan creatief denken, aan het leren van talen.
– De universiteit leidt studenten op tot wetenschappers, terwijl de meesten van hen later buiten de universiteit gaan werken. De bacheloropleidingen zouden algemener, minder specialistisch moeten zijn. Binnen de universiteit zou naast meer onderzoek, ook onderwijs prioriteit moeten hebben. En dat onderwijs mag ook wat moderner, met meer gebruik van ICT.
– Leven lang leren wordt met de mond beleden, maar de deelname aan post-initieel onderwijs is te laag. Leren en werken zouden gedurende de levensloop veel meer met elkaar verbonden moeten worden.
– En ten slotte: De kwaliteit van ons onderwijs is verschraald!
Grote sociale ongelijkheid
Al sinds de 19de eeuw verwachtten sociale hervormers ook veel van onderwijs in termen van “sociale promotie” en “sociale mobiliteit”, als kanaal om iedereen betere kansen te bieden om te klimmen op de sociale ladder. Kan het onderwijs deze verwachting om meer gelijke ontwikkelingskansen te bieden aan mensen om als jongere of als volwassene in een zeer bewegelijke arbeidsmarkt nog wel waarmaken?
Of is onderwijs meer en meer alleen maar een spiegelbeeld van de ongelijke kansen op de arbeidsmarkt en in de samenleving? Heeft ons onderwijs hier nog extra hefbomen in handen?
Suriname kent teveel sociale ongelijkheid. Ik ben onder de indruk van recente studies (The Spirit
Level, 2010,’ Why education is better for everyone’ van Richard Wilkinson en Kate Picket) en van de UNESCO en de overweldigende bewijsvoering dat gelijkheid de hele samenleving ten goede komt. In rijke landen met een sterke inkomensongelijkheid worden mensen eerder ziek, depressief en verslaafd, plegen ze meer moorden en komen vaker in de gevangenis, raken meer tieners zwanger, komen overgewicht en diabetes vaker voor en leven mensen gemiddeld korter.
Streven naar meer gelijkheid is geen filantropische onderneming, maar welbegrepen eigenbelang waar je dientengevolge mensen op kunt verenigen. Het proces waarlangs sociale ongelijkheid (al dan niet in termen van inkomensongelijkheid) tot ongelijke onderwijsuitkomsten leidt in een specifieke nationale en lokale context, heeft in ons OP 2017 – 2021 te weinig aandacht gekregen. Maar juist daar liggen de aangrijpingspunten voor verstandig en vooral toekomstgericht onderwijsbeleid. Voor leerlingen uit achterstandsgroepen heeft vroege selectie ook negatieve effecten op de doorstroom naar het hoger onderwijs. De kans voor kinderen van laagopgeleide en/of districtsouders om in het hoger onderwijs terecht te komen is in Suriname te laag. De kinderen van de populaire, kansrijke basisscholen zijn oververtegenwoordigd op de gymnasia, AMS en lyceum, terwijl de kinderen van kansarme basisscholen veelal naar scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs gaan. De overheid wil veel tijd en geld stoppen in Technisch Onderwijs en Vakonderwijs en gelooft in het instellen van een Suriname National Training Authority (SNTA). Ons gedifferentieerde onderwijsstelsel accentueert dus niet alleen de cognitieve verschillen tussen leerlingen, maar ook de sociale.
Hoe bevorderen we brede onderwijskwaliteit
Een schoolbestuur (ook dat van een openbare school) heeft de vrijheid te kiezen voor een bepaalde onderwijskundigpedagogische visie, de vrijheid om de eigen huishouding en de bijbehorende organisatie te regelen en de vrijheid om het beheer en het bestuur van de school naar eigen inzichten vorm te geven. Daar staat tegenover dat kinderen recht hebben op goed onderwijs en ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat hun kinderen dit ook krijgen. Het belang daarvan wordt in de huidige samenleving alleen maar groter, omdat het onderwijs dat kinderen krijgen in hoge mate bepalend is voor hun toekomst.
De taakverdeling tussen overheid en scholen is meer dan alleen een simpele, doelmatige boedelscheiding. Er ligt wat mij betreft een principiële visie op kwaliteit aan ten grondslag. De vraag ‘Wat is goed onderwijs?’ kent niet één antwoord. Er zijn in onze pluriforme samenleving daar verschillende antwoorden op. Hoe belangrijk de basisvaardigheden en betrouwbare examens ook zijn, de kwaliteit van het onderwijs is daarin bij lange na niet alleen te vangen. Het gaat ook om de leergebieden die niet centraal geëxamineerd worden, om 21ste eeuw vaardigheden als probleem oplossen, samenwerking, communicatie, ICT geletterdheid en om burgerschapsvorming.
Het gaat om professionaliseren en autonomie van scholen en schoolbesturen, Dit vraagt om expertise op vier terreinen: onderwijs en kwaliteit, financiën, personeelsbeleid en professionalisering en organisatieinrichting en bedrijfsvoering. Daarbij wordt nadrukkelijk gewezen op het belang van de normatieve component van schoolleiders en schoolbesturen: integriteit en bescheidenheid, oog voor het publieke belang en het organiseren van dialoog met voldoende tegenspraak (heel belangrijk!).
Juiste werkwijzen en gedrag in de praktijk van alledag zijn voor het verkrijgen (of verspelen) van vertrouwen van groot belang. Alleen wie in voldoende mate beschikt over technisch, instrumentele én normatieve competenties is in staat om daadwerkelijk te sturen op kwaliteitsverbetering in het onderwijs.
We moeten onderwijsstandaarden ontwikkelen en schoolbesturen en schoolleiders aanspreken op hun verantwoordelijkheid: doelgericht en visierijk leiding geven aan hun school, zorgen dat professionalisering – inclusief bij- en nascholing – vanzelfsprekend is, ruimte bieden aan initiatiefrijke en zelfbewuste leraren, de resultaten en gepleegde inspanningen van de school transparant maken over de volle breedte van het onderwijs en daarover het gesprek aangaan met elkaar, met hun omgeving en met de onderwijsinspectie.
In conclusie
Jammer…het OP 2017 – 2021 heeft niet die vertaalslag van veranderende economie kunnen maken naar de juiste speerpunten voor onderwijsbeleid en het onderwijs. De overheid moet de deugdelijkheid van het onderwijs borgen, terughoudend zijn met centrale regels, variëteit toestaan, narratieve vormen van verantwoording waarderen en zich meer richten op kwaliteitsstimulering en het bevorderen van het lerend vermogen van scholen.
Tot slot moet ze scholen aanspreken als de toegankelijkheid van het onderwijs gevaar loopt. Sociale gelijkheid komt immers te voet, maar vertrekt te paard.
Henry R. Ori

error: Kopiëren mag niet!