Enige aspecten van de berechting binnen de redelijke termijn in strafzaken

In het kader van het onderzoek in de Surinaamse strafrechtspraktijk met betrekking tot de berechting binnen redelijke termijn, is mij opgevallen dat overschrijding van de redelijke termijn veelal in hoger beroep zaken voorkomt. Dit betekent niet dat strafzaken in eerste aanleg geen overschrijding van de redelijke termijn kennen. Er zijn rechtszaken die pas na de recesperiode van de rechter, welke in augustus van start gaat, verder zullen worden behandeld. Dit betekent dat de arrestanten en de gedetineerden gedurende de periode dat de rechters afwezig zijn, in hun cel zullen zitten en afwachten totdat hun zaak weer op de rol komt. Het afwachten kan een maand of zelfs maanden duren. Het algemeen uitgangspunt in de rechtspleging is dat zaken binnen redelijke termijn moeten worden afgedaan. Dat geldt ook voor de strafrechtspleging. Verdachte zijn in een strafzaak is heel ingrijpend. Vandaar dat het recht op een tijdige behandeling van een strafzaak een fundamenteel recht is dat iedere verdachte toekomt. Dit recht is zowel in diverse verdragen als in interne rechtsbronnen verankerd. Die bepaling spreekt over een behandeling van een strafzaak binnen een ‘redelijke termijn’. Het uitgangspunt van de redelijke termijn is door de Surinaamse wetgever nader uitgewerkt, waarbij de strafrechtspleger gedwongen is zich aan bepaalde concrete termijnen te houden. Zo zijn vrijheidsbenemende dwangmiddelen in tijd gelimiteerd. Ook moeten rechtsmiddelen binnen door de wet zeer precies omschreven termijnen worden ingesteld. Daar waar de nationale wetgever geen specifieke termijnen heeft gesteld of te ruime termijnen zou hebben gesteld, kan die lacune worden opgevuld door de volgende internationale bepalingen: artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 14 lid 3, aanhef en onder c van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 8 lid 1 van het Inter-Amerikaans verdrag voor de rechten van de mens. Deze bepalingen spreken van het recht op een eerlijk proces. Een eerlijk proces is een proces dat voldoende waarborgen biedt tegen willekeurige bestraffing. Hierbij is het in de eerste plaats de taak van de nationale autoriteiten van de verdragsstaten, zo ook Suriname, om er voor te zorgen dat deze waarborgen worden geëerbiedigd. Van de waarborgen die voortvloeien uit het recht op een eerlijk proces, is het recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht één van de belangrijkste waarborgen. Naast het belang van de verdachte, dat de procedure zich niet eindeloos voortsleept, staat het algemeen belang van het handhaven van de wet. Het is duidelijk dat ook het algemeen belang door traagheid en het ontstaan van achterstanden wordt geschaad. Het strafprocesrecht bepaalt de termijnen die in acht genomen moeten worden door de opsporings-, vervolgings-, en berechtende organen. Binnen het strafproces zijn termijnen zeer belangrijk. Termijnen zorgen ervoor dat de verdachte gedurende het verloop van het strafproces niet onredelijk lang behoeft te leven met de druk van een boven hem hangende strafrechtelijke procedure en de uiteindelijke afloop daarvan. Wanneer de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Hierbij is het recht van de verdachte op een eerlijk proces geschonden. Aangezien het begrip redelijke termijn in geen enkele wetgeving wordt gedefinieerd, zullen rechters van geval tot geval moeten vaststellen of er sprake is van schending van de redelijke termijn in een bepaalde zaak. Op nationaal niveau geeft de Grondwet van Suriname als hoogste wet, tevens als grondrecht, in artikel 10 aan: ‘Een ieder heeft bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak op een eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechter’. Schending van dit artikel leidt tot inbreuk op het grondrecht van de burger.
De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van de volgende omstandigheden: de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep hanteert de Surinaamse rechter een termijn van 2 jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals eerder vermeld. In die 2 jaren moeten er geen ambtshandelingen zijn verricht. De wet zegt nergens binnen welke termijn een verdachte berecht dient te worden. Wel bepaalt artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering dat het Hof van Justitie tegen nodeloze vertraging van het onderzoek waakt. Verder zegt artikel 167 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering dat het Hof van Justitie ambtshalve of op vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte zich de processtukken kan doen overleggen en de onverwijlde of spoedige beëindiging van het onderzoek bevelen. De termen ‘onverwijlde’ en ‘spoedige beëindiging’ zijn te vaag. De wetgever moet met concrete termijnen komen binnen welke een verdachte berecht dient te worden. Wat versta je onder ‘spoedige beëindiging’? Het grootste stagnatiepunt bij de berechting binnen redelijke termijn is het opsturen van de dossiers van het Kantongerecht naar het Hof. Dit stagnatiepunt ontstaat, doordat er weinig rechters en griffiers zijn. Dit zorgt voor een hoge werkdruk. Ook is het zo dat er in een bepaalde zaak meer dan één griffier zitting heeft. Elke griffier dient zijn/haar eigen proces verbaal op te maken. Het kost veel tijd voordat elke griffier zijn/haar proces verbaal af heeft. Dit kan het gevolg zijn dat de inzendtermijn als bedoeld in artikel 373 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering wordt overschreden. Onder inzendtermijn wordt begrepen het verzenden van de stukken van het geding van de Griffie der Kantongerecht naar de Griffie der Hof. Het enkel en alleen overbelasting van parketten en gerechten kan een overigens onredelijk te achten vertraging niet rechtvaardigen. De overheid dient haar rechterlijk apparaat zodanig in te richten dat een verdachte binnen redelijke termijn berecht kan worden. Het tekort aan rechters en griffiepersoneel levert geen rechtvaardigingsgrond op. De wet bepaalt dat een ingesteld hoger beroep zo spoedig mogelijk voorgebracht moet worden. Deze bepaling is namelijk te vaag, omdat de termen ‘zo spoedig mogelijk’ geen duidelijke termijn aangeven. Een verdachte tekent het rechtsmiddel hoger beroep aan om daarmee alsnog rechtvaardiging te vinden. Maar als de zaak in hoger beroep zo lang duurt, dan heeft dit rechtsmiddel geen enkel nut. Een rechtsmiddel als hoger beroep is pas effectief, als daarmee bespoediging van de procedure kan worden bereikt. De actoren in de strafrechtspraktijk zijn bewust van deze overschrijdingen, maar kunnen niets hiertegen doen. Het opkrikken van de rechterlijke macht is overheidszorg.
Farzana Abdoel LLB
[email protected]

error: Kopiëren mag niet!