Orde in georganiseerde sectoren behouden

Er is een reeks van kleine geïsoleerde stakingen gaande door de gestegen prijzen van levensonderhoud en het uitzicht op herstel dat er niet is. De regering moet onder deze omstandigheden ervoor waken, dat de structuur die er over het algemeen is in de sociale dialoog, niet verstoord raakt en dat er in de orde chaos zijn intrede doet. 

Zo hebben we het al eerder gehad over een groep van leerkrachten die zich ‘Wi sa strey’ noemt. Deze groep zou hebben laten blijken geen geloof te hebben in het aantal vakbonden dat al bestaat en in een goed gestructureerde dialoog is met de regering. Dat kan, maar de vraag is hoe ga je om met vakorganisaties waar je lid van bent of was en die dan niet naar je tevredenheid functioneren. Wat we doorgaans zien gebeuren is dat ontevreden groepen een andere vakvereniging oprichten en daarmee, indien er genoeg draagvlak is, in onderhandeling gaan met de regering. De groep die nu protesteert is niet als een vakvereniging maar eerder als een activistische beweging aan te merken. En de vraag rijst dan of het verstandig is om met een beweging die dwars door bestaande onderwijsbonden loopt, of geacht wordt te lopen, afspraken gemaakt moeten worden door de regering over secundaire arbeidsvoorwaarden. Want die afspraken moeten in de eerste plaats gemaakt worden met vakverenigingen en in de tweede plaats zouden die ook nog alleen een gesprekspartner moeten zijn indien ze rechtspersoonlijkheid bezitten. Dat is in het geval van Wi sa strey niet zo. 

Bovendien, hoe ga je om na dialoog met deze groep, met de onderwijsvakbonden waarin er vanuit de groep geen vertrouwen is, of die niet erkend en genegeerd worden door de groep. Hoe is het dus mogelijk dat over dezelfde arbeidsvoorwaarden gesproken wordt met zowel bestaande vakverenigingen als met wilde groepen. Met wild wordt hier niet verstaan ‘woelig en onrustig’, maar meer een groep die niet echt in aan vakbond is georganiseerd of niet geleid wordt door een vakbond. De groep heeft met de president willen zitten om hun ontevredenheid met hem te bespreken. In de onderwijssector die tot de meest georganiseerde in de gehele economie behoort, is dat niet verstandig om te doen. De president zou zich kunnen verstaan met ontevreden burgers, maar dat is dan een politieke daad. Wanneer het gaat om arbeidsvoorwaarden moet de regering zitten met de onderwijsbonden. Daar moet de regering heel duidelijk in zijn en dat is ook netjes naar je gesprekspartners in het onderwijs toe. 

Door de nieuwe minister van Onderwijs is terecht aangehaald dat niet iedereen met de president van het land moet kunnen en willen zitten. Die president zal gewoon de tijd niet hebben om met al die burgers over hun problemen te zitten praten.  Belangrijk in deze is dat er genoeg laagdrempelige structuren zijn die functioneel en in werking zijn. Onderwijzers moeten met de Onderwijs-minister om de tafel, dat is al genoeg. Bovendien zijn onderwijzers voor een groot deel ambtenaren en is er in de Personeelswet een voorziening getroffen voor de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren: de ‘commissie voor georganiseerd overleg’ die al ettelijke jaren bekend is als het Onderhandelingsorgaan voor de Overheid (OO). We kunnen ons vergissen, maar alle onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden in de publieke sector moeten door dit OO gaan. Het OO moet bestaan uit vertegenwoordigers van de regering en organisaties van de landsdienaren. 

De organisaties, waarvan vertegenwoordigers zitting hebben in de commissie, worden bij staatsbesluit aangewezen, bepaalt de Personeelswet. De commissie heeft als doel om advies te geven ten aanzien van alle vast te stellen voorschriften omtrent de rechtstoestand van de landsdienaren. Met deze rechtstoestand worden bedoeld de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden van de landsdienaren. In de Personeelswet worden enkele voorbeelden van de arbeidsvoorwaarden genoemd: de verschillende vormen van verlof en de daarbij te hanteren  beloning, wachtgelden en pensioenen.

Er is door enkelen in de vakbeweging geopperd, dat de regering tweedracht binnen de vakbeweging wil zaaien door met verschillende groepen over hetzelfde te praten. 

Wat wij wel zouden kunnen zeggen is dat door het DNA-lidmaatschap van de voorzitter van de BvL en de ALS, de geloofwaardigheid van het leiderschap van deze bonden wel in het geding is gekomen. Nu weten wij niet aan welke kant van de tafel deze vakbonden zitten: bij de groep die gelooft in het samengaan van vakbond en partijpolitiek of de groep die daarin niet gelooft. Al met al is het de regering aangeraden om de orde en structuur in de goed georganiseerde structuren te houden. 

De onderwijssector is ook nog een goed gedisciplineerde sector, kijk maar naar de wijze waarop de Bv: zo vaak de straat is opgegaan. Men liep heel voorbeeldig in het gareel, maar hun staking had altijd impact in die zin dat de schade door werkneerlegging direct zichtbaar werd. 

Wat er nu gebeurt met Wi sa strey is dat een groep leerkrachten eigenlijk bezig is met meer politiek activisme. Als men niet aan het werk is, valt het niet onder een staking en de bescherming die aan stakers wordt gegeven omdat het stakingsrecht wordt erkend. Straks zal men bij het wegblijven beschuldigd worden van onwettig verzuim, iets dat bij een rechtmatig staking niet het geval kan zijn. En dan zullen de werkgevers waarschijnlijk geen ongelijk hebben.  

Aan de regering is er in elk geval de opdracht om de arbeidsverhoudingen de broze arbeidsrust niet door eigen menselijk handelen te verstoren

error: Kopiëren mag niet!