Ministerie van Milieu noodzakelijk in Suriname

Het Parijs Akkoord is de afspraak van de landen in de wereld om de ondergang van de planeet Aarde van ondergang door klimaatsverandering te behoeden. Na zijn adoptie op 4 november 2016 hebben 195 landen het akkoord ondertekend maar hebben 175 landen alleen de verplichtingen daaruit geaccepteerd. Suriname behoort tot de 20 landen in de wereld die het akkoord hebben ondertekend maar het nog niet hebben geratificeerd. De andere landen zijn Angola, Colombia, Equatoraal Guinee, Eritrea, Guinee-Bissau, Irak, Iran, Kyrgistan, Libanon, Liberia, Libie, Oman, Rusland, San Marino, Zuid Soedan, Turkije, Oezbekistan en Jemen. In Suriname gebeurt de ratificatie van verdragen na uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van DNA. Suriname is het enige land op Colombia na die de Amerikaanse hemisfeer dat het Parijs Akkoord niet hebben geratificeerd, het enige land dus in de Latijns Amerikaanse en Caribische regio. En het enige land in de Caricom. Suriname denkt het beter te weten dan de wereld, er zijn ook DNA-leden en politici die alles met een korreltje zout nemen en alles zien als een complot van de ‘witte man’. Alles wat uit de VN-instituten komt zou niet goed zijn. Er zijn poltici die denken dat Suriname even machtig is als de USA. Een grote fut die Suriname gemaakt heeft, is om het ministerie van milieu in 2010 op te heffen. Op het kabinet van de president worden er allerlei personen belast met milieu, die daarvoor de kennis ontberen of de tijd en de energie niet meer hebben. Bovendien kunnen ze aan niemand opdrachten geven om wetgeving te maken bijvoorbeeld of projecten uit te voeren. Deze personen toucheren hoge salarissen, maar hebben geen middelen en geen kader om milieuzaken in Suriname te realiseren. Door het milieuministerie te elimineren, heeft de huidige regering blijk gegeven van een kortzichtige visie wat betreft het milieu, dus dat het milieu geen belangrijke zaak en prioriteot was. In de afgelopen periode vanaf 2010, dus de ontmanteling van het milieuministerie, is de ontwikkeling van milieubeleid tot een nulpunt gereduceerd en eveneens de kansen om te geraken tot milieuwetgeving. Nog steeds worden echter allerlei mensen die totaal ongeschikt zijn benoemd als milieudeskundigen op het kabinet van de president, wetenschappelijk milieuonderwijs hoeft men daarvoor niet te hebben genoten van deze regering. Zij onderschat de waarde en het nut van wetenschappelijk onderwijs en dat komt door de ontwikkeling zelf van een aantal personen dat de dienst uitmaakt in het land. Er wordt niet meer gekeken naar diploma’s. Het milieubeleid van Suriname zit vast en de oplossing is dat de president het ministerie van milieu weer in ere hersteld en werderom als portefeuille aanvult bij Arbeid. Aan het ministerie moet dan worden gevraagd om de wetgeving nu dan wel in orde te maken. In de NF-periode is in de media herhaaldelijk melding gemaakt van het ontwikkelen van de milieuwetgeving en het in het leven roepen daarbij van de Milieu-Autoriteit. Sinds het opdoeken van het milieuministerie is alles dus op een nulpunt beland. Suriname loopt achter om zich te commiteren aan de internationale milieuverplichtingen. De instituten die nog het e.e.a. op het gebied van milieu doen, moeten ook ophouden om steeds Engelse termen te gebruiken en ertoe overgaan nu om in het Nederlands en het Sranatongo met het volk te communiceren. Wat alvast op korte termijn ook moet gebeuren is een extra heffing op plastiek en pet-flessen. In het Parijs Akkorod is ook opgenomen de financiering van het klimaatfonds voor arme landen. Suriname is een van de landen in de top 5 van de meest bedreigde landen tegen de zeespiegelstijging en dit is een resultaat van klimaatsverandering. Het akkoord is juridisch bindend. De ontwikkelingslanden hebben de druk niet kunnen opvoeren dat de geldbedragen die in het akkoord voorkwamen, erin werden behouden, ze zijn namelijk geschrapt. De rijke landen wilden niet juridisch vastleggen dat ze voor onbepaalde tijd ieder jaar minimaal 100 miljard dollar moeten neertellen, een bedrag dat in de loop van de tijd groter moet worden. De partijen bij het Parijs Akkoord constateren met grote zorg dat alle nationale bijdragen onvoldoende zijn voor het voorkomen van een gemiddelde temperatuurstijging van 2 °C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Die plannen leiden tot 2030 tot een uitstoot van 55 gigaton aan broeikasgassen, terwijl dat niet meer dan ongeveer 40 gigaton zou moeten zijn, en nog veel minder om onder de 1.5 °C te blijven. De partijen besluit tot een dialoog over een mogelijke herziening van de nationale plannen in 2018. De partijen bij het verdrag nodigen het Intergovernmental Panel on Climate Change, het VN-panel voor klimaatwetenschap, uit om in 2018 in een speciaal rapport de gevolgen van klimaatverandering bij een temperatuurstijging van 1,5 °C boven pre-industrieel niveau te beschrijven en de vereiste emissiereductie om dat doel te halen. De partijen erkennen het belang van voldoende en voorspelbare financiële middelen. ‘Voorspelbaar’ geld komt volgens ontwikkelingslanden alleen van overheden. Het Parijs Akkoord erkent dat partijen niet alleen de gevolgen ondervinden van klimaatverandering, maar ook van de maatregelen die worden genomen om klimaatverandering te bestrijden. Partijen stellen zich ten doel om de gemiddelde stijging van de temperatuur een flink eind onder de 2 °C ten opzichte van de pre-industriële tijd te houden, en zullen streven naar maximaal 1.5 °C, wetend dat daarmee de risico’s en de gevolgen van klimaatverandering fors verminderen. Volgens de meeste wetenschappers betekent deze doelstelling niets anders dan naar nul emissies.

error: Kopiëren mag niet!