Wie doet de volgende uitspraak?

Gelukkig zijn er nog altijd personen onder ons die de gemeenschap graag deelgenoot maken van hun inzichten in de problematiek van onze maatschappij. Hun onderbouwingen getuigen van het gegeven dat het inderdaad gaat om personen die weten waarover zij spreken, die met redenen omkleed uitspraken doen over de heersende situatie in het land. Personen van wie gezegd kan worden dat het de moeite waard is kennis te nemen van hetgeen zij in hun beschouwingen belichten. Burgers die gerekend mogen worden tot de categorie deskundigen die met veel meer dan simpele vaktechnische kennis kunnen praten over maatschappelijke vraagstukken die binnen hun kennisgebied liggen. Burgers die hun mening over politieke en beleidsvraagstukken kenbaar kunnen maken op grond van hun inzichten en het vermogen samenhangen tussen beleidsgebieden vanuit hun wetenschappelijke achtergrond te interpreteren. Surinamers die in staat zijn de gemeenschap op bevattelijke wijze te vertellen wat werkelijk aan de hand is op een of meerdere gebieden van de maatschappij. Interessanter worden hun uiteenzettingen via de media wanneer het personen betreft die geen politieke ambities hebben en hun beschouwingen plegen zonder emotionele gerichtheid tegen personen of organisaties. Wij mogen ons eveneens gelukkig prijzen met de inzicht verrijkende redactionele beschouwingen in de kranten. Wanneer anderzijds aandacht geschonken wordt aan hetgeen door anderen wordt verkondigd is het goed daarbij het nodige onderscheid te maken. Er zijn namelijk (aspirant-) politici, critici, maatschappijkenners, analisten en zich wetenschapper noemende personen onder ons die de burgers maar voor een stel domme mensen aanzien. In hun valse constructies van de werkelijkheid en van de toekomst wordt eraan voorbijgegaan dat in het land ook goed onderlegde en door de ervaring gerijpte personen te vinden zijn die de vele nonsens vertelsels volstrekt niet als zoete koek zullen verorberen. Er zijn stellig mensen in ons land die wel beter weten en in staat zijn hun eigen kritische mening te geven over wat reilt en zeilt. Om maar een voorbeeld te noemen: de recente opmerking van DNA-lid mw. Karta-Bink dat slechts dan van een goede minister kan worden gesproken wanneer die in staat is zich openlijk uit te laten over misstanden onder ambtenaren (zie DBS-editie van 15 december). Het assembleelid gaat eraan voorbij dat gegroeide wantoestanden in overheidsorganisaties decennia lang door bewindvoerders en volksvertegenwoordigers zelf zijn veroorzaakt. De departementsdirecteur is de functionaris die op ambtelijk niveau uiteindelijk verantwoordelijk is voor al hetgeen met de goede functionering van het departement of een sector daarvan van doen heeft. De vereiste condities daartoe liggen wel op het politieke vlak. De directeur, een functionaris die als topmanager reeds vele jaren omhuld schijnt te zijn door dichte mist. Dit is opmerkelijk, omdat juist deze functionaris als hoogste publieke manager verantwoordelijk is voor de instandhouding van adequate structuren en werkbare personeelsformaties. Een minister die zich als beleidspersoon inlaat met personele aangelegenheden is vooral in een land dat dringend behoefte heeft aan deskundigen juist niet degene op wie de gemeenschap zit te wachten. Het is niet de taak van de minister de kwaliteit van het departement en van ambtenaren te beoordelen, hoezeer hij/zij organisatie- en kaderontwikkeling vanuit hogere denk- en beschouwingsniveau sterk moet stimuleren. Met deze notitie wordt de vraag interessant waar de grenzen tussen het politieke en het ambtelijke domein getrokken moeten worden. Het werkelijkheidsbeeld dat zich reeds tientallen jaren doet kennen bevestigt alleen maar dat het feitelijke eigenaarschap van het departement ligt bij de politieke partij waartoe de minister zelf behoort. Maar beseft de minister de gevolgen daarvan zelf wel? Kan de minister wel enig verband leggen tussen organisatie- en kaderontwikkeling en de beleidscondities daarvoor? De vele mutaties op ministerieel niveau wordt de huidige regeringsleider kwalijk genomen. Een gegeven dat inderdaad niet bevorderlijk is voor goed beleid. Anderzijds hebben voorgaande regeringsleiders menig ongeschikte ambtsdrager de hand boven het hoofd gehouden teneinde spanningen tussen samenwerkingspartners te voorkomen. Zolang het een gegeven is en blijft dat de departementsdirecteur de hoogste ambtelijke manager is zal de aanpassing van deze organisatie aan de zich steeds wijzigende maatschappelijke ontwikkelingen, ongeacht de vorm en omvang daarvan, zijn bijzondere aandachtspunt moeten blijven. In dit licht bezien blijft het daarom onacceptabel dat vrijwel elke aantredende minister reorganisatie van zijn of haar departement in het vooruitzicht stelt, ook al ontbreekt bij betrokkenen elk inzicht in de plaats en betekenis van het departement binnen de totale publieke sector en in de maatschappij. Een inzicht dat daarentegen ongetwijfeld het geestelijk goed zal zijn van de bekwame topmanager , zulks reeds op grond van zijn of haar verworven ervaringskennis. Ook hier is dan weer te zien dat kundigheid van hooggeplaatste managers in grote en gecompliceerde publieke organisaties altijd weer zal neerkomen op gedegen achtergronds- en actuele kennis voor de oplossing van structurele vraagstukken met een hoge moeilijkheidsgraad. De deskundige bewindspersoon moet dan wel in staat zijn het apparaat dat hem of haar ter beschikking staat, op de juiste wijze te ‘hanteren’, daarbij ondersteund door een uiterst bekwame directieteam. In dit licht bezien zal niet de minister die problemen met ambtenaren ‘aanpakt’, als geschikt of deskundig aangemerkt kunnen worden maar veeleer als iemand die zijn of haar gespecialiseerde kennis op niet meer dan het uitvoerende niveau heeft verworven. De kwaliteit van de beleidsondersteuning en het functioneringsniveau van menig overheidsorganisatie is daarvan het getuigenis.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist

error: Kopiëren mag niet!