“Die kerel heeft wat aan zijn snuit”

Een fabeltje van Krylov (straks meer over hem). Eens in mei kozen de beestjes, met gedachten aan honing, een ongelikte beer tot de bewaker van hun bijenkorf. Zo’n functionaris hoort waakzaam en eerlijk te zijn; maar een beer is dol op honing en zijn eerlijkheid is maar pover. Hadden de beestjes dat niet kunnen inzien? Ach, de beestjes hebben zo’n beperkt verstand. De hoge post, hoewel boeiend, is niet voor iedereen geschikt, maar de deskundigen werden weggestuurd. Met alle plezier aanvaardde de beer de opdracht. Het kwaad van die benoeming kwam al snel; de beer nam alle honing mee naar zijn hol. De beesten ontdekten de diefstal, schreeuwden moord en brand en reageerden woedend. Ze verklaarden dit een zaak voor de rechter. En spoedig werd de beer ontslagen uit zijn ambt. Die goddeloze schurk werd ‘veroordeeld’ tot zijn hol. Velen zijn liefhebbers van rechtvaardigheid, maar ondanks alles werd de honing niet teruggekregen. En degene die het kwaad brutaal beging, besteedde niet de minste aandacht aan de zaak. De schelm trok zich terug om zich te gaan vermaken in zijn comfortabele hol. Hij likte in alle rust smakelijk de honing van zijn poten. Kalm at hij zijn buikje vol, wachtend op beter weer voor een nieuwe frisse tocht naar nog meer.
Krylov was een geniale Russische fabeldichter. Hij is al bijna twee eeuwen dood. Sommige van zijn dierfabels zijn nog springlevend en zo van toepassing op het Surinaams leven. De fabels zijn nauwelijks merkbaar een aanval op het kwaad dat bloeit: wijdverbreide en schandalige corruptie en mismanagement. Veel criminelen met een hoge status ontsnappen, net als de beer van Krylov, ongestraft. In een andere fabel slaat de beer een kluizenaar met een steen op het hoofd om hem te bevrijden van een lastige vlieg. Motto: “een behulpzame domoor is gevaarlijker dan een vijand”.
Nu de tweede fabel. “Waar ren je zo blindelings naar toe, goede vriend?” vroeg de marmot aan de vos.
“Beste vriend, ik ben op de vlucht voor het kwade volk, er is een lasterlijke beschuldiging tegen mij geuit; ik ben weggezet als een afperser. Ik heb het niet gedaan,” antwoordde de oude schurk sluw. “Ze hebben me op verderfelijke wijze gebruikt. Weet je, ik heerste als bestuurder in het kippenhok. In die positie heb ik gezwoegd, als een gewone werkezel; ik verloor mijn gezondheid en mijn gemoedrust.
Vanwege de drukte had ik nooit tijd voor een goede maaltijd, ik at louter etensresten, en ’s nachts had ik geen goede nachtrust. De plek stond bol van mijn superieure vorm. Ik heb alle moeite gedaan. En nu, in ruil hiervoor, ben ik in ongenade gevallen, iedereen is woedend op me, alles als gevolg van laster. Denk even na, neef! Wie in de wereld is onschuldig, als iedereen kwaad spreekt? Ben ik een dief? Denken ze dat ik gek ben geworden? Nu, ik verzoek je, heb jij ooit gemerkt dat ik heb deelgenomen aan zulke kwaadaardigheid? Denk na, geef eerlijk antwoord!”
“Nee, vriend, nee; maar ik heb wel vaak gemerkt dat er dons op je snuit zat.”
Functionarissen klagen dat ze elke cent die ze verdienen moeten uitgeven en niets overhouden. Wat een zorgen heeft de ambtsdrager. De kosten van levensonderhoud zijn bedroevend, maken hem ouder. En toch, de hele stad weet dat hij eerst geen vermogen heeft; ook zijn vrouw bezit niets. Maar kijk! opeens is hij niet bang meer, hij begint een kostbaar spelletje te spelen. Zijn vrouw wil mooie dingen; het geld is er nog niet, maar ze beginnen het uit te geven. Hij bouwt hier en daar een huis, op eigen grond. Nu, zijn inkomen valt op geen enkele manier te rijmen met zijn uitgaven en zijn luxe leventje. Hoe kan hij van zijn salaris die dingen kopen? Hoewel je niets tegen hem kan bewijzen, bega je geen ernstige zonde als je zegt, “die kerel heeft wat aan zijn snuit”.
Deze fabel zinspeelt op de “warme plekjes” die familie en vriendjes krijgen. Ze komen in die positie in het bezit van een oneerlijk fortuin.
Dierfabels worden al duizenden jaren zeer gewaardeerd. In het voorchristelijke waren ze vooral bij de oude Hindoes en de oude Grieken in de mode, nu zijn ze wijdverbreid. De leer van de zielsverhuizing (reïncarnatie) en hun intense respect voor alles wat leeft, moet de oude Hindoes hebben geïnspireerd om dieren voor te stellen als sprekende personen. En de oude Grieken hadden, lang voor Darwin, de vooruitziende blik dat mensen en dieren een gemeenschappelijke afstamming hebben. Enfin, dierfabels zijn eenvoudig en leuk. Ze zitten vol wijze lessen. Je kan kinderen er pijnloos mee opvoeden. Dat maakt ze zo populair. De derde fabel.
In een bepaalde kudde schapen werd besloten dat het aantal honden moest worden verhoogd, zodat ze zich niet langer zorgen zouden maken over de wolven en goed en veilig zouden sluimeren. Wat was het resultaat? Juist, de troep honden steeg zo sterk dat eindelijk de schapen, serieus, niet meer werden geplaagd door de wolven. Maar honden moeten ook eten. Dus eerst, beroofden ze de schapen van hun vacht, en vervolgens, door middel van loting, scheurden ze hun huid eraf. Uiteindelijk, bleven slechts vijf of zes van de schapen over, en de honden aten die ook op. Deze fabel doelt misschien op slecht betaalde ambtenaren. De oplossing is minder maar beter betaalde (en beter opgeleide) ambtenaren.
D. Balraadjsing

error: Kopiëren mag niet!