Wie biedt redding?

dblogoHet is de taak van de regering het beleid te formuleren dat na goedkeuring uitgevoerd moet worden. Daarvoor behoeft het bestuur de ondersteuning van zijn ambtelijke organisaties. Voor zowel beleidsvorming, beleidsuitvoering als de evaluatie daarvan moet elke bewindvoerder kunnen terugvallen op zijn of haar apparaat, dat geacht wordt te beschikken over uitgebreide ervaring en ruime specialistische kennis op een grote verscheidenheid van terreinen. Hierdoor kunnen beleidsvoorschriften omgezet worden in concrete uitvoeringsmaatregelen. Waar de beleidvoerder intern niet of in onvoldoende mate een beroep kan doen op de nodige kennis en ervaring, vooral waar uitstel van de uitvoering niet mogelijk is, zullen de inzichten van externe deskundigen die hem eventueel ter beschikking staan, ondersteuning moeten bieden. Behoud van schaars aanwezig kader is daarom noodzakelijk. De personeelsmutaties die na het aantreden van een nieuw regime steeds weer plaatsvinden, blijven een aanslag op het zelfstandig leven dat het overheidsapparaat moet kunnen leiden. Regeringswisseling mag het gezonde leven van het apparaat niet aantasten. Deze organisatie dient een eigen identiteit te hebben, en staat niet in dienst van de politieke partij waaruit de verantwoordelijke bewindvoerder voortkomt. Het bestuursapparaat heeft in een geordende samenleving een herkenbare plaats in het maatschappelijk bestel en is geen willoos instrument in handen van komende en gaande regeringen. De situatie die wij op dit gebied reeds tientallen jaren meemaken, is een ernstige ondermijning van een organisatie, die juist een objectieve en zakelijke verbinding tussen overheid en de gemeenschap moet kunnen ondersteunen. Immers, burgers en organisaties zijn allen ‘klanten’ van ambtelijke dienstverleners. Waar de vraag naar het eigenaarschap van en zeggenschap over het ambtelijk apparaat in een ware democratie niet van belang is, moeten wij nog steeds ervaren dat politieke partijen en politiek machtigen hun invloed naar believen kunnen doen gelden op overheidsdiensten in stad, district en binnenland. De achtereenvolgende Frontregeringen hebben ook hun bijdrage geleverd aan de verzwakking van overheidsorganisaties door voortzetting van de traditie dat goed presterende ambtenaren, vooral op de hogere niveaus, hun positie vaarwel konden zeggen. Het huidige regime heeft het niet nodig geacht deze ongezonde situatie op enigerlei wijze te veranderen. Vakbondswerkers doen mee, waar in de publieke dienst voordelen te halen vallen. ‘Harde werkers’ van politieke partijen zullen na de komende verkiezingszege hun overheidsbaan of de promotie opeisen. Begunstigers zullen aankloppen voor hun voordelen. Reorganisatieplannen en formatiepatronen die gericht zijn op meer aan de tijd aangepaste structuren van diensten kunnen op hun uitvoering evengoed afhangen van de grillen van een partijvoorzitter. Trouwens, wij hebben reeds ervaren dat, waar de minister verantwoording verschuldigd is aan de regeringsleider, juist de partijleider achter de schermen, en soms merkbaar, beslist welke richting het verder op dient te gaan met de functionering van het departement. De recente perikelen rond het structureringsvraagstuk bij het Korps Politie Suriname hebben wederom aangetoond dat rolvermenging en rolconflicten in de Surinaamse politiek toegestaan worden. Assembleeleden hebben vanwege de aard van hun controlerende taken weliswaar de nodige bemoeienissen met ambtelijke organisaties, doch zij hebben zich consequent te onthouden van persoonlijke en directe interventies daarbinnen, aangezien zij juist over het functioneren van het apparaat de regering ter verantwoording moeten kunnen roepen. Geen verklaring kan de stelling weerleggen dat individuele volksvertegenwoordigers zich dienen te onthouden van uitvoeringshandelingen of adviezen daartoe op departementen. Dat deze controleurs gelijktijdig als directielid, beleidsambtenaar, diensthoofd of als consultant werkzaam zijn op departementen bewijst ook de ‘politieke kruisbestuiving’ , die velen onder ons maar niet kunnen begrijpen. De vaak gehoorde uitspraak dat het parlement de regering kritisch zal begeleiden, is ook niet te plaatsen binnen de formele verhoudingen, aangezien de gevolgen van mogelijke verkeerde begeleiding voor rekening moeten komen van dezelfde ‘begeleiders’. Hoe moet in voorkomende gevallen daarmee worden omgegaan? De systeemleer kent het antwoord hierop ook niet. Geen bepaling in de grondwet maakt overigens gewag van de ‘begeleidende taak’ van het parlement. Opgemerkt zij dat elke aantredende regering, elke minister zich van meet af aan verzekerd moet achten van deskundige ambtelijke en externe ondersteuning in alle fasen van het beleidsproces. Ambtelijke diensten bestaan er dankzij het gemeenschappelijk belang, zij worden door de belastingbetalers in stand gehouden en zijn primair in dienst van de samenleving. Hierbij moet de bemiddelende functie van de overheidsadministratie tussen overheid en samenleving naar wens vervuld kunnen worden. Ministeriele bevoegdheden met betrekking tot departementen hebben geen open einde doch kennen hun grenzen, terwijl assembleeleden en ‘partijmachtigen’ zich hebben te onthouden van handelingen die de objectiviteit en de identiteit van publieke organisaties, waaronder ook staatsbedrijven kunnen schaden.
Stanley Westerborg
(Organisatieanalist
[email protected])

error: Kopiëren mag niet!