Hebben DNA-leden durf om vermogen te publiceren?

Wanneer het jongde deel van de burgerij in de politieke discussies ook de ouderen betrekken, dan komen er heel interessante en herkenbare zaken aan de orde. Zo zou er een periode zijn geweest in de Surinaamse politiek waar vaker werd gesteld, dat – indien goed aangekleed – ook een ezel gekozen kan worden tot parlementslid. Het zou hem alleen liggen aan de politieke leiders. Er zijn uit de districten enkele heel sprekende voorbeelden aan te halen. Als we nu kijken naar wat we allemaal hebben gekozen voor een plaats in DNA dan zien we dat de tijden in Suriname niet altijd significant veranderd is. Er is in 2010 nog blindelings gestemd op Jan of Piet puur op instructie van de politieke leiders. We zien dat politici die in 2010 een ticket kregen, deze proberen te behouden 5 jaar later. Dat wil men doen door te communiceren met de kiezer en daarbij samen met hem de gedachten te ordenen. Precies op het laatste stuk merken we wat we allemaal hebben gekozen. Partijen zijn heel slecht in het rekruteren van integer kader. Politici met bijbedoelingen dienen zich zelf aan, burgers die niet per se via de politiek een bijdrage hoeven te leveren, die zijn iets moeilijker te vangen. Wat vaak de doorslag geeft, is een persoonlijk gesprek met de ultieme leider van de partij. Vaak komt dat met oprechte burgers niet zover. Veel partijvoorzitters benaderen wel persoonlijk burgers die kiezers bijvoorbeeld in hun buurt kunnen mobiliseren, maar er is een vrees om integer kader persoonlijk te benaderen. Vandaar dat de bewering van de ezel nog steeds opgeld doet. Naarmate de verkiezingen naderen komt het vuile was niet alleen op podia naar buiten. Bepaalde DNA-leden zouden zich in de afgelopen periode flink verrijkt hebben met o.a. onroerend goed. Het zou goed zijn als we van de 51 parlementariërs en de meer dan 17 ministers een balans zouden opmaken hoeveel men na 5 jaren armer of rijker is geworden. Zouden onze DNA-leden daaraan meewerken? Zeer waarschijnlijk niet, noch van de coalitie noch van de oppositie. Rijker worden is een positieve zaak zolang er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Onze DNA-leden hebben tijdens Venetiaan 3, aan beide kanten, duidelijk aangegeven dat ze het niet op prijs stellen dat hun vermogen zichtbaar wordt. Is er een gerechtvaardigd belang voor onze hoog geplaatste functionarissen (leden van de regering, DNA-leden, rechterlijke ambtenaren, dc’s, departementsleiding ministeries) om hun vermogen (bezittingen en schulden) geheim te houden? De kiezer dient daarop ‘nee’ te beantwoorden. Rijk zijn in Suriname geen zonde, integendeel. Het zou dus geen schande zijn als blijkt dat iemand veel bezittingen (roerend, onroerend) heeft. Lastig wordt het wanneer de rijkdom niet kan worden verklaard. Eerlijke ondernemers en andere burgers zijn niet bang om hun enorme rijkdom te verklaren. Hebben de 51 parlementariërs de durf om hun vermogen transparant te maken? Het is in elk geval voor de kiezer belangrijk om te weten welke politici zich onrechtmatig hebben verrijkt in de afgelopen periode. De DNA-leden moeten nu aangeven hoeveel hectare grond ze voor zichzelf hebben kunnen regelen. Zijn ‘bank balance’ en overige bezittingen (en schulden) een puur privé aangelegenheid van de politici zelf? Het Inter-Amerikaans Verdrag tegen Corruptie vindt van niet. Suriname heeft dit verdrag geratificeerd en het systeem beveelt via ‘modelwetten’ aan dat er wetgeving moet komen waar ‘public officials’ (overheidsfunctionarissen) hun bezittingen jaarlijks zelf aangeven. De juristen die op Juspol tijdens het bewind van minister Santokhi de Anticorruptiewetgeving schreven, waren op de hoogte van deze modelwetten van het OAS-verdrag. Vandaar dat ze het ook meenamen als een belangrijke deel van de wet. Partijgenoten van de minister gaven –tegen beter weten in – een brevet van ongeschiktheid aan deze juristen die een goede job hadden gedaan door een degelijke en geen symbolische wet te schrijven. De juristen hielden hun mond uit vrees voor rancune. In de eerste versie van de Anticorruptiewet stond dat ‘publieke functionarissen’ verplicht jaarlijks een verklaring van zijn inkomens, bezittingen en schulden bij een notaris dienden in te dienen. Deze notaris zou dan binnen een maand de identiteit van deze personen doorgeven aan een Commissie Preventie Corruptie (CPC). Bij staatsbesluit was het mogelijk om bepaalde groepen functionarissen vrij te stellen van deze plicht met uitzondering van leden van de regering, rechterlijke macht, volksvertegenwoordigende lichamen, Staatsraad, Rekenkamer en personen werkzaam bij Dienst der Invoerrechten en Accijnzen. De CPC-leden zouden zelf ook een verklaring indienen. De verplichte verklaring zou bijzonderheden vermelden over inkomens, bezittingen en schulden. Een taak van de CPC zou zijn het bijhouden van het register van verplichte verklaringen. De bedoeling was dat eenvoudig uitgedrukt er een grafiek zou komen van alle publieke functionarissen en dat opvallende pieken of dalen zouden worden onderzocht, eventueel specifiek gericht op corruptie. De wet van toen regelde corruptie uitgebreid en verdeelde het in ambtelijke en niet ambtelijke corruptie. Deze wet werd onder het toeziende oog van de toenmalige oppositie radicaal afgewezen. De oppositie stak geen hand uit om de Anticorruptiewet te redden. Nu staar er een vergelijkbaar concept op de lange DNA-agenda. In aanloop naar mei kijken wij uit naar de parlementariërs die verkozen willen worden of ze de durf hebben om hun vermogen transparant te maken. In dit verband een anekdote van Projekta: toen aan een groep over corruptie klagende universiteitsstudenten op de campus werd gevraagd om ballen te tonen en een verklaring te tekenen dat zij (als zij aan de beurt komen) zich niet schuldig zouden maken daaraan, bleef de stapel formulieren liggen. De zaal stroomde uit, geen één student diende zich aan.

error: Kopiëren mag niet!