Regiem voorwaardelijke invrijheidsstelling achterhaald

Regiem invrijheidsstelling regardeert per definitie de rechterlijke macht en niet het Openbaar Ministerie.
Inleiding
De minister van Justitie en Politie heeft onlangs aangegeven, dat hij binnenkort 105 gedetineerden, middels het regime ‘voorwaardelijke invrijheidsstelling’(vi), uit gevangenschap zal ontslaan. Het gaat hier om gedetineerden die worden geacht tweederde van hun gevangenisstraf in positivo te hebben uitgezeten. Eerlijk is eerlijk: vanuit een rechtmatigheidsoptiek valt er bitter weinig tegen dit voornemen van de bewindsman in te brengen. De wetgever heeft de minister de bevoegdheid nu eenmaal toegekend en dus voert hij deze rechtsconform uit. Niet veel aan de hand dus, zou je zo op het eerste gezicht, geneigd zijn te zeggen. En toch voelt één en ander niet lekker aan, wringt ergens de schoen en bekruipt je constant het ongemakkelijke gevoel dat er zich hier iets aan het voltrekken is, dat eigenlijk niet door de beugel zou moeten kunnen.
Timing en bevoegdheid
Dat het besluit van de minister gemengde gevoelens in de samenleving oproept, is zonneklaar. Het eerste wat hier opvalt, is de buitengewoon slechte ‘timing’. Er hebben zich de afgelopen maanden behoorlijk een niet gering aantal zeer laakbare criminele handelingen voorgedaan, al dan niet met dodelijke afloop. De casus Martin Lindveld (mishandeld en vermoord in eigen huis) ligt ons allen nog vers op het netvlies. Een ieder bekruipt het gevoel, dat dit drama hem eveneens had kunnen overkomen. In combinatie met de harde realiteit, dat er verhoudingsgewijs bitter weinig passende en toereikende voorzorgsmaatregelen kunnen worden getroffen, zorgt de mededeling inderdaad voor grote bezorgdheid. Kortom: ‘de gemiddelde gevoelstemperatuur’, als het om de criminaliteit in SU gaat, is de
laatste jaren inderdaad tot winterse waarden gedaald.
Minstens even interessant is in dit kader de vraag of de wetgever de bevoegdheid tot toekenning van vi rechtens wel correct geregeld heeft. Anders geformuleerd: is het wel correct om de uiteindelijke beslissing tot vi aan de uitvoerende macht in casu de minister van Justitie en Politie en het Openbaar Ministerie over te laten. Let wel: wij hebben het hier over een besluit tot schorsing van de vrijheidsbeneming. Een vrijheidsbeneming, afkomstig van een rechter, van wie toch gevoeglijk mag worden aangenomen, dat die er beroepshalve zeer zorgvuldig over heeft nagedacht. En als je als wetgever bewust ervoor opteert om de rechter buiten het proces van invrijheidsstelling te laten, welke garanties heb je dan, dat de niet-rechters een juridische verantwoord en gewogen oordeel zullen weten te vellen?
Taakstelling JusPol en Openbaar Ministerie
De wetgever heeft de uitvoerende macht, in deze het ministerie van Justitie, belast met de afhandeling van alle strafbare zaken. Het ministerie heeft de afwikkeling verder correct uitbesteed aan een tweeërlei werkarmen; met betrekking tot de opsporing: de politie en met betrekking tot de vervolging: de vervolgingsautoriteit, beter bekend als het Openbaar Ministerie (deze naamgeving slaat echt nergens op). Ontdaan van alle bijkomstigheden, geldt dat het OM een drietal strafrechtelijke taken ter uitvoering heeft: 1) de opsporing van verdachten van strafbare feiten; 2) de vervolging van deze verdachten; 3) de tenuitvoerlegging van de door de rechter opgelegde straffen.
De rechter
Wat wij vooral heel goed moeten begrijpen is, dat de beslissing van de wetgever om de uitvoerende macht van het rechtsprekend deel van het strafproces uit te sluiten, geen toevallige beslissing is. Een beslissing dus, die even goed anders had kunnen uitvallen. Een rechter dient, alvorens tot dit hoge ambt te worden toegelaten, een enorm zwaar opleidingstraject te doorlopen. Hij of zij heeft daar met andere woorden behoorlijk lang voor moeten doorleren. Opleiding in combinatie met praktijkervaring stellen hem vervolgens in staat, om bij de afweging alle ter zake relevante elementen, die waardering toe te kennen, die een zaak vereist. Wij moeten hierbij bovenal denken aan: de aard van het strafbaar feit, de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd, de persoonlijke geschiedenis van de verdachte, zijn proceshouding, de aan of aanwezigheid van ‘verzachtende omstandigheden’ zoals noodweer of een geestelijke ziekte. Kortom: de rechter komt als het goed is, pas na een serieuze weging van bovengenoemde factoren, tot een verantwoord eindoordeel en straftoemeting.
Nu zou men kunnen stellen dat de rechter ambtshalve meer dan bekend met het regiem vi hoort te zijn. Wij mogen er dus vanuit gaan, dat dit regiem een centrale plaats inneemt bij de uiteindelijke straftoemeting. De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat dit in de praktijk inderdaad ook het geval is. Indien een rechter van mening is dat verdachte A in ieder geval vier jaar moet brommen, zal hij op de zitting tot een straftoemeting van zes jaar komen. Met in het achterhoofd: na vier jaar mag u lekker zelf uitzoeken of u zich voor ‘het roulettespel’ van voorwaardelijke invrijheidsstelling hebt weten te kwalificeren.
FMZ rapportage
O maar wacht even..…………. Niets aan de hand dus, zult u zeggen. Dat laatste is natuurlijk niet helemaal waar. Wij zijn begonnen met te stellen dat de rechter niet op de bonnefooi tot een straftoemeting toekomt: hij heeft daar, zo constateren wij, gedurende geruime tijd met niet aflatende ijver keihard voor moeten doorleren. Kijk en precies daar wringt hem de schoen: Hoe komt het OM, die kwaliteitshalve niet voor deze taak berekend is, tot een rechtvaardige afweging wie wel en wie niet voor vi in aanmerking dient te komen. Verlaat men zich hierbij enkel en alleen op de rapportages omtrent de feitelijke gedragingen binnen de inrichting(betrapt op roken stickie; heeft grote mond tegen cipiers, handelt in sigaretten, weigert bevelen uit te voeren). Hoe zwaar weegt hierbij bijvoorbeeld het FMZ-rapport, het rapport van de Forensische Maatschappelijke Zorg. What about de bevindingen van de sociaal-maatschappelijke medewerker binnen de inrichting. Worden die ook in de ultieme afweging meegenomen? Wordt er bijvoorbeeld een vergadering uitgeschreven, waarin de sociale ambtenaar de gelegenheid krijgt om zich over de persoon van de gedetineerde uit te laten. Neemt u van mij aan dat het hierboven geschetste scenario in de verste verte niet aan de orde is.
Nattevingerwerk en gefrustreerde gedetineerden
De stelling van de minister, dat nadat de vi-commissie onder leiding van de procureur-generaal in vergadering bijeen is geweest, de goedgekeurde stukken, louter formeel ter ondertekening naar hem worden doorgestuurd, en dat hij met de feitelijke beslissingen als zodanig verder niets van doen heeft, is netjes geformuleerd, een mislukte poging tot camoufleren van de feitelijke gang van zaken. De karakterstructuur van deze minister, de belangen van de partij waar hij uit voort komt(Abop) alsmede de, uit oogpunt van etniciteit oververtegenwoordiging van Marrons in detentie, maken het op zijn zachts uitgedrukt hoogst onwaarschijnlijk zo niet onaannemelijk, dat hij hier geen vinger in de pap zou hebben. Power plain and simply just doesn’t work that way!!
Waar wij bijgevolg in de praktijk mee te maken hebben is, niets minder dan pure nattevingerwerk. I know what I’m talking about; I’ve seen it with my own eyes: Ik ben in de afgelopen negen jaar ‘tig’ keer met deze uiterst frustrerende problematiek geconfronteerd. Het is zelfs zo erg dat van gedetineerden die gezamenlijk een bepaald delict hebben begaan en die daarvoor ook gezamenlijk zijn veroordeeld, sommigen wel en de rest niet voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. En dit, ondanks het voorhanden zijn van ‘relatief gunstige FMZ-rapportcijfers’. U zult begrijpen dat één en ander bij menig gedetineerde tot blijvende wrevel en irritatie heeft geleid: het steekt natuurlijk dat John A. wel en Erik B niet, ondanks dezelfde ‘credentials’, naar huis mag. Het steekt des temeer als dit plaats vindt op basis van het o zo verfoeilijke principe van ‘names and faces’.
De oplossing
• De uiteindelijke beslissing dient plaats te vinden na een hoorzitting in raadkamer, onder leiding van een rechter-commissaris
• Op de hoorzitting in raadkamer dienen onder meer aanwezig te zijn: 1) een raadsman ter onderbouwing van het verzoek van de gedetineerde; 2) een Officier van Justitie ter onderbouwing van het standpunt van het Openbaar Ministerie; 3) de sociaal-maatschappelijke medewerker, ter verduidelijking van de bevindingen, vervat in het rapport van de Forensische Maatschappelijke Zorg
• Daaraan voorafgaand zou de tweederde regeling integraal moeten worden afgeschaft. Straftoemeting dient, zoals elders in de bewoonde wereld, op een nominale basis te gebeuren. Als een dader een straf van zes jaar wordt opgelegd, dient hij deze conform de uitspraak van de rechter uit te zitten. Er zou in het verlengde hiervan vervolgens een ‘verzoekprocedure’ kunnen worden geëntameerd. Let wel: een procedure, die niets van doen heeft met het huidige regiem vi. Iedere gedetineerde dient te begrijpen, dat dit nieuwe regiem vi geen recht doch een gunst van de Staat behelst. Één en ander ter voorkoming van onnodige frustraties
• Het verzoekregiem dient te worden gekoppeld aan een vast tabellenreeks. Zo zou er bij een gevangenisstraf van 5 jaar, pas na 4 jaar een verzoek tot vi kunnen worden gedaan; bij 10 jaar na 8 jaar; bij 15 na 12 jaar; bij 20 na 17 jaar en bij 30 na 25 jaar. Verzoeken buiten de termijn der tabellenreeks worden simpelweg niet in behandeling genomen.
Het Openbaar Ministerie moet niet langer vervolger en rechter in een en dezelfde zaak willen spelen. De huidige procedure in vi is aantoonbaar onrechtvaardig, roept onnodig veel irritaties en frustraties op en is bovendien in flagrante strijd met de Trias Politica.
Guno Rijssel

error: Kopiëren mag niet!