Het lag in mijn bedoeling om op 8 december, zij het zeer ingekort, de artikelenreeks verschenen in het RK blad ‘De Surinamer’ van 22 augustus tot 10 december 1922, onder de redactie van Alfred Morpurgo, de latere PSV-minister van Onderwijs en Volksontwikkeling weder ter lezing aan te bieden. Helaas heb ik, wegens haar omvangrijkheid, daarvan afgezien. Ik beperk mij daarom slechts tot de dag van de terechtstelling op 22 december 1922. Op die datum werd de uit Frans Guyana gevluchte Fransman Felix Alfons Coutenceau, oud 33 jaar, ter dood veroordeeld en in het Fort Zeelandia in aanwezigheid van alle toppers van Justitie opgehangen. Hij beroofde een alleen wonende Chinese winkelier en vermoordde hem. Daarna verschanste hij zich in de bossen van Zanderij, van waaruit hij ’s avonds de hele omgeving terroriseerde. Na een intensieve klopjacht van bijna de gehele politiemacht werd hij gearresteerd, in de boeien geslagen en in een open truck vervoerd naar Paramaribo. Wegens zijn omzwervingen door het bos, werd hij aangetast door malaria. In de gevangenis kreeg hij tabletten die hij in alle stilte verzamelde; vervolgens slikte hij daarvan een groot aantal door met als gevolg een totale blindheid. Opgesloten onder een strenge bewaking in de gevangenis, kreeg hij om de twee dagen bezoek van pater Mols, die ik in mijn jeugdjaren in Coronie als kapelaan had gekend. Ik citeer thans uit vermelde krant: “Daags voor de terechtstelling van Coutenceau, besloot de pater de hele nacht met hem in zijn cel door te brengen. Toen hij in de cel van de veroordeelde binnentrad, zei hij het volgende: “Mijn vriend, uw Goede God komt tot u om u te sterken voor het laatste ontzettend ogenblik”, waarop Coutenceau als volgt antwoordde: “Mijn vader, geheel de nacht heb ik in gebed doorgebracht, in een constante worsteling met allerlei demonen, die mij het slapen onmogelijk maakten. Ik was na de moord op de winkelman net een opgejaagd hert, dat nergens rust vond. Gelukkig, in u vond ik niet alleen gemoedsrust, doch ook enkele momenten van een zekere verdoving”. Daar sloeg het uur van vreselijk scheiden, 7 uur. De onderdirecteur van de gevangenis trad binnen, zegde de pater aan, dat het uur van de terechtstelling aangebroken was. “Mijn vriend”, aldus pater Mols, “wees moedig en gelaten”. Berustend in de Heilige Wil van God, liet hij zich leiden naar de strafplaats en beklom het schavot. De pater plaatste zich nu naast hem en hield hem het teken der verlossing, het Heilige Kruis voor en sprak: “mijn vriend, zie hier het kruis uwer heren, voor u aleer voor Hem gaat verschijnen vraag hem nogmaals vergiffenis voor uw zonden”. Coutenceau drukte een laatste liefdeskus op het Kruisbeeld en verzuchte: “Mijn Jezus Barmhartigheid, wees mijn zondaar genadig”. Samen met de pater bad hij het gebed uit zijn kinderjaren, het Wees Gegroet Maria, dankte de pater voor zijn geestelijke hulp, nam zelf de strop die hij om de hals deed. Na enkele spastische bewegingen, sloot hij voorgoed de ogen.
Het artikel werd zo afgesloten: “De doodstraf is voor Coutenceau de schoonste gelegenheid geweest tot bekering van zijn leven en aldus zich ook maatschappelijk hersteld”.
Slotconclusie:
Coutenceau werd in een openbare rechtszitting ter dood veroordeeld, nadat een verzoek tot gratie afgewezen was. Meermalen verzocht hij openlijk vergiffenis en erkende de straf verdiend te hebben. Iedereen was onder de indruk, vooral over de berouwvolle wijze waarop hij zijn onstuimig leven had beëindigd.
Dat was in 1922. In 1982 werden vijftien tegenstanders van het militaire bewind in koelen bloede doodgeschoten. Tot op heden is gerechtigheid nog niet geschied. Het verzoek van Coutenceau aan Justitie tot gratieverlening in 1922 werd afgewezen, terwijl de amnestiewet anno 2012, die ons rechtssysteem totaal ontkracht heeft, onder leiding van mevrouw Simons, voorzitter van het parlement, met ruime meerderheid werd aangenomen. Tot op heden lopen alle verdachten zover nog in leven als vrije burgers rond. Gerechtigheid zonder verzoening en bekentenis staan als twee polen tegenover elkaar. ‘Didia sa limbo’ (= eens komt de dag van vergelding). Zonder gerechtigheid is er geen vergiffenis voor daders van 8 december 1982.Ten slotte zei het volgende gezegd: ‘Honi soit, qui mal y pense’.
Emile Wijntuin