Wanbeleid bij onderwijsvernieuwingen

Een van de verworvenheden in een onafhankelijke natie is het recht om zelf de onderwijsinhouden te mogen bepalen. Dit is vooral belangrijk in het basisonderwijs. Dat moet zorgen voor de vorming van burgers die Suriname begrijpen en zich betrokken voelen bij de ontwikkeling van ons land. De versurinamisering van ons onderwijs begon rond 1948, de tijd van het Statuut. In de tachtiger jaren zijn, onder leiding van de onderwijskundige T. Gobardhan,  bijna alle curricula van het lager onderwijs vernieuwd door de afdeling Curriculumontwikkeling van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (Minov). Het werk werd gedaan door lokale deskundigen, waar nodig bijgestaan door buitenlandse experts. De invoering van de nieuwe curricula verliep zonder noemenswaardige problemen. Ook de methoden voor taal en lezen werden vernieuwd. Voor taal kwam toen de methode ‘Taal voor jou’ en voor lezen werden de leesboekjes ‘Ik hoor, ik kijk, ik lees’ en ‘Van hier en daar en overal’ ontwikkeld. In de negentiger jaren is onder leiding van mevrouw Breeveld een speelwerkplan voor het kleuteronderwijs ontwikkeld.
Onderwijs moet continu in ontwikkeling zijn en het is dus niet vreemd dat het Minov in het nieuwe millennium streefde naar modernisering van het onderwijs. Hiervoor werd een lening bij de Inter-American Development Bank gevraagd. Het ging om:

  1. Opzetten van een elfjarige basisschool.
  2. Renovatie van scholen en Minov -infrastructuur
  3. Versterking van managementkwaliteiten van schoolleiders
  4. Modernisering en versterking van het Ministerie van Onderwijs.

 
Het project begon in 2004 en daarvoor werd de afdeling Basic Education Improvement Program (Beip) opgericht. Uit verslagen van de IDB van 2012 blijkt dat BEIP gefaald heeft op de punten 1 en 4.  Ik zal beginnen met punt 4.  Voor versterking van Minov-afdelingen, zoals Curriculumontwikkeling en Examenbureau was 600.000 USD gealloceerd. Hiervan is in de loop van het project (dat in eerste fase 8 jaar heeft geduurd) slechts  64,739 USD besteed. Voor evaluatie en studies was 350.000 USD gealloceerd. Hiervan is slechts 85,987 USD besteed. Toch heeft Beip bijna alle gelden voor het project gebruikt.
Wat is de reden hiervan? Beip was in eerste instantie bedoeld als een management- en administratieve unit. In de loop van het project is BEIP echter steeds meer op de stoel van de uitvoerder gaan zitten. Dit betekende dat meer geld nodig was voor Beip zelf. De gealloceerde gelden voor Beip als projectadministrator waren 530,000 USd. In werkelijkheid heft Beip 765,791 USD uitgegeven. Dit is 44.5 % meer dan het gealloceerde bedrag.
In de IDB-verslagen* staat op meerdere plaatsen dat van de zijde van het Minov politieke onwil te merken was en dat Minov -officials hun medewerking niet verleenden vanwege het ontbreken van financiële incentives. Het zou goed zijn om te onderzoeken in hoeverre dit op waarheid berust. We zouden het immers ook kunnen omdraaien. Is het mogelijk dat de staf van Beip zelf wilde profiteren van de voordelen van de IDB-lening, die hen per jaar anderhalf miljoen USD dollar ter beschikking gaf en daarom het Minov -kader niet de mogelijkheid bood om optimaal te participeren in de onderwijsvernieuwingen? In ieder geval is de afdeling Curriculumontwikkeling tot heden in onvoldoende mate betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe curricula.
Ik kom nu op punt 1 van de beoogde onderwijsvernieuwing. Hiervoor was 4,245,000 USD gealloceerd.  Dit bedrag is grotendeels opgesoupeerd. Het idee was eerst om kleuterschool, lagere school en voj-onderwijs te combineren tot een elfjarige basisschool. Toen dit niet haalbaar bleek, veranderde men het idee. De basisschool zou acht jaar moeten duren. Dit bleek niets nieuws. In feite vormden de meeste lagere scholen al een combinatie met een kleuterschool. Beip besloot de leerjaren vanaf de kleuterschool te tellen. De lage fröbel werd nu het eerste leerjaar, de hoge fröbel werd het tweede leerjaar, de eerste klas van de lagere school werd het derde leerjaar enzovoorts. Van het echte werk, het vernieuwen van de onderwijsinhouden, is nog bitter weinig terechtgekomen.
BEIP sloot een contract met de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) uit Nederland om het plan uit te zetten. Dure buitenlandse consultants werkten met door Beip ingehuurde lokale deskundigen aan de revisie van het speelwerkplan dat al door de afdeling Curriculumontwikkeling onder leiding van mevrouw Breeveld was ontwikkeld. Het gereviseerde speelwerkplan werd in 2010/2011 met veel bombarie ingevoerd. Voor sociale marketing stond 100.000 op de begroting. Men heeft er 147,567 USD aan uitgegeven. Dit is 47,6% meer dan begroot.
Verder besloot men tot een nieuwe ordening van de vakken. Er kwamen vijf vakgebieden.

  1. Taal, lezen en schrijven
  2. Rekenen/wiskunde
  3. Oriëntatie op jezelf en de wereld, (geschiedenis, aardrijkskunde en natuuronderwijs)
  4. Bewegingsonderwijs
  5. Kunst en cultuur

Na acht jaar hadden de meeste vakgroepen onder leiding van BEIP slechts het materiaal voor het derde leerjaar (voorheen eerste klas) ontwikkeld. Bij Taal was dit zelfs niet gehaald. De lessen van de nieuwe methode, Taal met plezier, waren nog niet af voor het derde leerjaar (voorheen eerste klas).
In januari 2013 werden alle methodes landelijk ingevoerd. Elke leek kan aanvoelen dat dit planmatige soep met balletjes is. Wie voert nieuwe methodes in als het schooljaar al gaande is? Wie voert vijf nieuwe methodes tegelijk in, in hetzelfde leerjaar? Wie voert nieuwe methodes in zonder pilot-, of zonder evaluatiesysteem om fouten in het nieuwe systeem te ontdekken en bij te werken? En wat taal betreft: wie voert een methode in die nog niet af is? Nota bene gaat het om een basisvak als taal, waaronder in dit geval ook gerekend moet worden lezen en schrijven.
In zijn artikel ‘Blik op de vernieuwing basisonderwijs en op weg naar leerjaar 4’. (Verschenen bij Starnieuws van 28 mei en in de regeringskrant Overheid van 31 mei) zegt de directeur van Beip, de heer Kramp, zelf:
‘… het tot stand komen van een goede methode voor het onderwijs normaliter een proces is dat in het algemeen enkele jaren in beslag neemt. Het is een cyclus van redigeren, uitproberen, evalueren, herredigeren en eind redigeren.’
Verder schrijft Kramp:
‘De Ontwikkelgroepen hebben binnen korte tijd veel en goed werk verzet, vooral gelet op het feit dat het schrijven van een methode het werk is van ervaren methode schrijvers, die veelal in opdracht werken van en in nauwe samenwerking met een uitgever van schoolboeken.’
Desondanks heeft Beip, volgens Kramp in een conferentie met stakeholders, in augustus 2012 gekozen om de leergebieden taal en rekenen/wiskunde niet verder zelf te ontwikkelen maar een al ontwikkelde methode te kopen. Het zou goed zijn als het verslag van deze ‘conferentie’ openbaar wordt gemaakt. Onder een conferentie versta ik een bijeenkomst met sprekers die een bepaalde zaak grondig hebben bestudeerd en hier presentaties over houden. Als het om een besluitvormingsconferentie gaat moet de wijze van besluitvorming duidelijk worden aangegeven.
In de IDB-verslagen is consequent aangegeven dat Beip slecht scoort als het gaat om het betrekken van stakeholders, zoals Minov -functionarissen en het onderwijsveld. De IDB geeft hiermee aan dat de duurzaamheid van het project gevaar loopt. Uit de lening van de IDB worden de kosten voor het ontwikkelen van de methodes betaald. Als de boeken er eenmaal zijn, moet het Minov er verder voor zorgen dat de methodes blijven werken. Een methode wordt aangeschaft om zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gebruikt te kunnen worden. Het onderhoud van een methode kost geld. Het gaat o.a. om lesmaterialen, trainingen van leerkrachten, en regelmatige evaluaties. Als we er alleen aan denken dat er zo’n 80.000 leerlingen in het basisonderwijs zitten en voor elke leerling jaarlijks minstens 10 wegwerpwerkboeken nodig zijn, dan moet er van de zijde van het Minov voldoende commitment aanwezig zijn om dit te blijven ophoesten. Ook moet het Minov beschikken over het kader om de kwaliteitscontrole op de methodes te blijven uitoefenen. In dit artikel is al aangegeven dat BEIP nauwelijks heeft gewerkt aan versterking van Minov -afdelingen.
Ook de betrokkenheid van het veld bij de curriculumvernieuwing laat veel te wensen over. Er is niet gepilot. De methodes worden allemaal tegelijk ingevoerd. De taalmethode is niet af. De Bond van Inspecteurs heeft meerdere malen de minister aangeschreven om zijn bezorgdheid te uiten. In de pers is naar voren gekomen dat de Bond het vertrouwen in de minister zelfs heeft opgezegd.
De manier waarop de huidige Beip -managers  de vernieuwingen willen doorvoeren, berust dus duidelijk op een korte-termijn-visie. De IDB-gelden worden opgemaakt. Wat er daarna gebeurt moeten Minov, het onderwijsveld en de leerlingen maar zelf uitzoeken. Het duidelijkst is dit te zien bij de aanpak van het taalonderwijs. We mogen ons, samen met de IDB-evaluatoren, met recht zorgen maken over duurzaamheid van het project. Suriname heeft reeds 12 miljoen USD geleend en uitgegeven. Het wordt tijd dat de gemeenschap zich kritischer opstelt tegen degenen die zo onverantwoordelijk met geleende gelden omgaan, nog erger, met onze jeugd en onze toekomst.
*Project Completion Report. Basic Education Improvement Project. Project nr. SU 0023. 13 augustus 2012.
Drs. Ismene Krishnadath

error: Kopiëren mag niet!