De pluralisering van Suriname ( deel 7 )

Het moet in 1975 geweest zijn toen ik als tweedejaarsstudent Niet-Westerse sociologie aan de Rijksuniversiteit Leiden colleges van Rudolf van Lier volgde. We spraken elkaar wel eens op de gang of in de kantine. Van Lier was nieuwsgierig naar de Surinaamse studenten en die belangstelling probeerde hij niet te verhullen. In mijn eerste jaar waren we met zeven studenten Niet-Westerse sociologie in Leiden en dat was veel. De belangstelling was wederzijds. Niet alleen omdat Van Lier doorging voor een Surinaamse professor, maar ook omdat ik op de middelbare school zijn “Samenleving in een Grensgebied” had bestudeerd voor het examenvak sociologie.
 
Deze en dergelijke gebeurtenissen zijn indicatief voor het ontstaan van interne cohesieve verbanden. Daarnaast bestonden in tal van districten onderwijsactiviteiten met als oogmerk kinderen het Hindi bij te brengen. Hoewel er geen cijfers bestaan over het aantal tempels en moskeeën, moet deze ontwikkeling ook kenmerkend geweest zijn voor de leefcultuur van de Hindostanen. Grote gebeurtenissen zoals huwelijken en begrafenissen brachten de mensen ook bij elkaar en droegen bij aan de standaardisatie van gebruiken.
 
Een andere vorm van verenigingsleven was beperkt tot het geschoolde en maatschappelijk actieve deel van de Brits-Indiërs. In 1910 werd de Surinaamsche Immigranten Vereniging opgericht die zich ten doel stelde om de belangen van de Brits-Indische contractanten te behartigen. Veelzeggend is dat in 1924 deze vereniging haar naam veranderde, omdat zij de term immigrant in de naamgeving kwijt wilde. De nieuwe naam was Bharat Oeday, vrij vertaald als ‘Opkomende Hindostaan’. In 1911 ontstond een rivaliserende vereniging de ‘Surinaamsche Brits-Indiërs Bond’, die “Bescherming, Verbroedering en Inburgering van de Brits-Indiërs zonder onderscheid” in haar vaandel droeg. Achtergrond van dit initiatief was onder andere de opvatting dat het koloniaal bestuur onvoldoende deed voor de Brits-Indiërs bij tegenslagen in de landbouw.
 
Waarschijnlijk de belangrijkste aanwijsbare ontwikkeling die het etniseringsproces heeft bevorderd, is de politieke integratie van de Brits-Indische contractanten. Die incorporatie wordt volgens sommige auteurs gemarkeerd door de oprichting van politieke partijen. Maar dat proces begon al tijdens de immigratie. Aan De Klerk ontleen ik de volgende serie maatregelen die het begin van de politieke incorporatie markeerden. In 1913 zamelde de Surinaamsche Brits-Indiërs Bond enkele duizenden handtekeningen in waarmee hij zijn verzoek ondersteunde om de zending van de heren Chimman Lal en MacNeill, die een onderzoek instelden naar de toestanden onder de Brits-Indische immigranten in andere plantagekoloniën. In een brief aan deze heren, gedateerd 10 april 1913, gaf de voorzitter van de Brits-Indiërs Bond uiting aan zijn dankbaarheid voor de goede behandeling in Suriname. “Wij verzoeken u bij uw terugkeer naar India voor de hele Brits-Indische bevolking de dragers te willen zijn van onze beste wensen en van de tijding, dat hun landgenoten in Nederlands-Guyana goed verzorgd worden en dat zij, ofschoon duizenden mijlen daarvan gescheiden, toch altijd nog de liefde voor hun geboorteland koesteren. Allen zonder uitzondering zijn gelukkig en tevreden en velen verkeren in welstand in het land, dat zij tot hun nieuwe vaderland hebben aangenomen.” De schrijver van deze brief had weinig benul van de armoede en eenzaamheid van grote delen van de Brits-Indiërs, maar interessant is de keuze voor Suriname als het nieuwe vaderland. Ook van belang is op te merken het voortbestaan van de liefde voor het geboorteland. Hier bestaat het groepselement uit het hebben van een gemeenschappelijk geboorteland. Deze tweezijdige oriëntatie op het “nieuwe vaderland” en het “geboorteland” is kenmerkend voor wat later bekend wordt onder de naam transnationale gemeenschap. Het is een ontwikkeling die van grote invloed zal zijn op de culturele ontwikkeling van Hindostanen.
 
In dezelfde brief werd verzocht om het getal der vrouwelijke immigranten tot boven de 50% van de mannen op te voeren, om huwelijken gesloten volgens de religieuze riten van de Hindoes en Moslims wettelijk te erkennen, en bij de werving van nieuwe immigranten een betere fysieke en geestelijke selectie toe te passen. Van de eerste eis kwam weinig terecht vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de beëindiging van de arbeidsmigratie door de Indiase nationalisten. Daardoor kwam er ook niets terecht van de eis om een betere selectie toe te passen. De enige nog in te willigen eis was de erkenning van het ritueel gesloten huwelijk van de Hindoes en Moslims. Dat werd pas in 1946 geformaliseerd.(wordt vervolgd op dond. 10 januari)
 
Ruben Gowricharn
 

error: Kopiëren mag niet!