Meerkoppige rechtspraak in eerste aanleg – Hoezo dan?

De procureur-generaal bij het Hof van Justitie heeft zich recentelijk sterk gemaakt voor de instelling van het instituut van de meerkoppige rechtspraak in eerste aanleg. Hij deed dit voorstel naar aanleiding van en in reactie op het feit, dat er onlangs in hoger beroep een aantal veroordeelden integraal zijn vrijgesproken van de hen ten laste gelegde strafbare feiten. Deze veroordeelden hebben dus – achteraf bezien – jarenlang ten onrechte in gevangenschap doorgebracht. Zelfs een ruim toereikende financiële vergoeding vermag hier niet te compenseren, datgene dat er aan immateriële schade in zowel de maatschappelijke als de privésfeer is geleden. Het voorstel van de procureur-generaal geniet binnen de advocatuur, afgaande op eerdere reacties van mijn collegae, reeds lange tijd een ‘ordebrede’ ondersteuning. Met name de raadslieden Stanley Marica, Irvin Kanhai, Irene Lalji, Karel Hok A Hin en Shanti Gopalrai hebben zich in het recente verleden meermaals als warme pleitbezorgers van de meerkoppige rechtspraak ontpopt. Aan genoemde voorkeur ligt een overtuiging ten grondslag: bij drie of meer rechters zal er, zo luidt hun overtuiging, toch wel minimaal één zijn die, bij vermeend onrecht, steeds tijdig op de rempedalen zal gaan staan. De kans op juridische miskleunen zal hierdoor tot een verwaarloosbaar klein percentage worden teruggebracht. Dit, zo stellen zij, levert per saldo alleen maar winnaars en geen verliezers op. De rechtstaat Suriname valt er in ieder geval wel bij, maar ook de rechterlijke macht, de vervolging en de verdediging zullen hier garen bij spinnen. Op deze overtuiging valt er mijns inziens toch wel het een en ander af te dingen. Mijn bedenkingen zijn zowel van institutionele als van meer karakterologische aard.
 
Bedenkingen van institutionele aard
De historie van het kantongerecht leert ons, dat dit instituut haar ‘raison d’etre’ primair ontleent aan de enkelvoudige rechtspraak. Wie het over de kantonrechtspraak heeft, heeft het per definitie over een alleen rechtsprekende rechter. Wil je dus tot meervoudige rechtspraak overgaan, dan zul je dit instituut moeten vervangen door het instituut van de (meervoudige) rechtbank. Dit is echter het minst problematische van de gehele exercitie. Immers, met een beetje ‘politieke backing’ valt deze transitie binnen een periode van twaalf maanden echt wel te realiseren. Wat wel een (financieel) probleem zou kunnen vormen, is dat je er niet aan ontkomt om het aantal rechters in eerste aanleg substantieel te vermeerderen. Het mag als bekend worden verondersteld dat wij binnen de huidige rechtspraak reeds geruime tijd te maken hebben met een situatie die zich laat samenvatten onder de noemer: ‘veel te weinig rechters voor teveel zaken’. Er is reeds geruime tijd sprake van een situatie van structurele onderbezetting. Laat men zich binnen deze situatie overhalen tot de instelling van de meervoudige rechtspraak, dan vererger je de situatie door een feitelijke vergroting van het gesignaleerde tekort aan rechters. Bedenk, dat er voor iedere regulier straf – en civiele zitting steeds drie rechters zullen moeten aanschuiven. Bedenk tevens dat deze rechters daarnaast ook nog aanvullende rechtstaken hebben als rechter-commissaris, bij het jeugdrecht, bij het gerechtelijk vooronderzoek, als lid van de raadkamer en daarenboven ook nog eens vonnissen en/of uitspraken moeten voorbereiden. De kans dat er op deze rechters fysieke en intellectuele roofbouw zal worden gepleegd is in deze niet denkbeeldig.
 
Bedenkingen van karakterologische aard
Naast de institutionele bedenkingen hebben wij ook te maken met het vraagstuk van meer karakterologische aard. De vraag die wij vanuit dit perspectief hebben te beantwoorden, luidt als volgt: hoe voorkom je dat de wil van de oudere, meer ervaren en dominantere rechter niet steeds doorslaggevend zal zijn en gaat prevaleren? De protagonisten van een meerkoppige rechtspraak zijn er namelijk stilzwijgend vanuit gegaan, dat het er tijdens het proces van oordeelsvorming steeds democratisch zal toegaan en ieders inbreng even zwaar zal gaan meewegen. Een overtuiging die hoegenaamd geen steun vindt in de praktijk van de mij bekende buitenlandse meervoudige rechtspraak. In de juridische praktijk geldt, evenals elders in de gewone mensenwereld, dat de mening van de oudere, ervarene, wijzere rechter meestal doorslaggevend is. Rechters zijn namelijk ook gewone mensen met een moeder en een vader. De veronderstelde pariteit zal in de praktijk niets minder dan een ‘juridische fictie’ blijken te zijn. Pariteit kan er slechts tussen gelijken bestaan. Pariteit tussen ongelijken is niets minder dan een ‘contradictio in terminis’. Het volgende voorbeeld moge een en ander verduidelijken.
 
De Hofstadgroep
Hofstadgroep is de naam die door de Nederlandse binnenlandse veiligheidsdienst (AIVD) aan een groep jongeren van islamitische komaf werd gegeven. Het Openbaar Ministerie verdacht 14 van deze jongeren van voorbereiding van mogelijke terroristische activiteiten. De groep vergaderde geregeld in het huis van de later wegens moord tot levenslang veroordeelde Mohammed Bouyeri. Bouyeri is de moordenaar van de regisseur, programmamaker en columnist Theo van Gogh. Het Openbaar Ministerie legde de verdachten onder ander ‘lidmaatschap van een terroristische organisatie’ ten laste. Op 10 maart 2006 oordeelde de meerkoppige rechtbank Rotterdam dat negen van de leden van de Hofstadgroep een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk vormden. Drie leden, waaronder Jason Walters, kregen gevangenisstraffen opgelegd van respectievelijk 15, 13 en 5 jaar onvoorwaardelijk. De overige verdachten kregen gevangenisstraffen van gemiddeld 8 jaar opgelegd. Vijf leden werden gekwalificeerd als ‘passief lid’ en werden vrijgesproken van deelname aan de ten laste gelegde criminele en terroristische activiteiten. Op 23 januari 2008 kwam het Gerechtshof Den Haag in hoger beroep tot de slotsom dat de Hofstadgroep geen, overeenkomstig wet en jurisprudentie, ‘terroristische organisatie’ vormde. Alle verdachten werden integraal vrijgesproken van deelname aan een criminele en terroristische organisatie. Volgens het Hof was het samenwerkingsverband van de verdachten te weinig gestructureerd om tot een veroordeling te kunnen komen. Ook van het aanzetten tot haat was volgens het Hof geen sprake. Het Gerechtshof concludeerde dat Jason Walters (15 jaar), die op 10 november 2004 in het Laakkwartier een handgranaat naar de agenten van het arrestatieteam had gegooid, dit niet met een terroristisch oogmerk had gedaan. Het Openbaar Ministerie is later met succes in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad bepaalde begin februari 2010 dat het proces in haar geheel moest worden overgedaan De Hoge Raad concludeerde dat Den Haag veel te strenge criteria had gehanteerd bij haar negatieve conclusie ten aanzien van het bestaan en de structuur van een criminele of terroristische organisatie. De Hoge Raad heeft de zaak toen ter beslechting doorverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. Ik geef u bovenstaand voorbeeld, ter relativering van de ‘halleluja juichstemming’ waarmee er hier te lande over de meerkoppige rechtspraak wordt gesproken. Men moet niet de indruk willen wekken dat met de introductie hiervan ‘de juridische heilstaat’ op de planeet Aarde zal neerdalen. De conclusie luidt doodeenvoudig dat de conclusies van de meerkoppige Rechtbank Rotterdam en het meerkoppige Gerechtshof Den Haag diametraal tegenovergesteld zijn aan de meerkoppige Hoge Raad, die de zaak uiteindelijk heeft doorverwezen naar het meerkoppige Gerechtshof Amsterdam.
(wordt morgen vervolgd)
Mr.drs. Guno Rijssel

error: Kopiëren mag niet!