Meerkoppige rechtspraak in eerste aanleg – Hoezo dan? (deel 2/slot )

De procureur-generaal bij het Hof van Justitie heeft zich recentelijk sterk gemaakt voor de instelling van het instituut van de meerkoppige rechtspraak in eerste aanleg. Hij deed dit voorstel naar aanleiding van en in reactie op het feit, dat er onlangs in hoger beroep een aantal veroordeelden integraal is vrijgesproken van de ten laste gelegde strafbare feiten. Deze veroordeelden hebben dus – achteraf bezien – jarenlang ten onrechte in gevangenschap doorgebracht. Zelfs een ruim toereikende financiële vergoeding vermag hier niet te compenseren, datgene wat er aan immateriële schade in zowel de maatschappelijke als de privésfeer is geleden.
 
 
Het Hof van Justitie
Binnen de huidige ordening zijn alle rechters in onze Republiek bij het Hof van Justitie geaccrediteerd. Onze rechters participeren dus zowel in rechtspraak in eerste aanleg als in hoger beroep. Met de instelling van de meerkoppige rechtspraak valt deze spagaat mijns inziens niet langer vol te houden. Je ontkomt er gewoonweg niet langer aan om over te gaan tot de instelling van een volledig gescheiden en onafhankelijk opererend gerechtshof als instantie dat zich uitsluitend met zaken in hoger beroep zal bezig houden. Wij pleiten derhalve voor een fysieke scheiding tussen enerzijds de rechters bij de rechtbanken (Paramaribo, Nieuw-Nickerie, Moengo) en anderzijds de rechters bij het fysiek gescheiden gerechtshof (Wanica).
 
De echte oplossing: redelijke termijn (art. 9 lid 3 Bupo) !!!!
Tot nu toe hebben wij de onderhavige zaak hetzij vanuit een institutionele hetzij vanuit een karakterologisch perspectief benaderd. Het wordt nu toch wel tijd om ons indringend met de daadwerkelijke oplossing van dit vraagstuk bezig te gaan houden. Anders dan de procureur-generaal en mijn collegae advocaten ben ik van mening dat deze oplossing met wet en recht in de hand in een geheel andere richting dient te worden gezocht. Art. 9 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten formuleert het glashelder: een ieder die op beschuldiging van het begaan van een strafbaar feit wordt gearresteerd of gevangen gehouden dient onverwijld voor de rechter te worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd is verklaard rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht (om) binnen een redelijke termijn berecht te worden of op vrije voeten te worden gesteld. Noch de toelichting bij dit verdragsartikel noch de jurisprudentie ter zake geeft ons enige aanleiding ter veronderstelling dat het hierboven gestipuleerde zich beperkt tot een berechting in eerste termijn. Laat ik het duidelijk stellen: dit verdragsartikel geldt zonder enig voorbehoud voor iedere fase van een strafproces.
 
In het arrest ‘Redelijke Termijn’ (HR 03 oktober 2000; NJ 2000, 721) heeft de Hoge Raad de algemene uitgangspunten en regels geformuleerd, waarop de huidige rechtspraak ter zake overschrijding van de redelijke termijn is gebaseerd: Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt (…..). Behoudens de onder (…) vermelde bijzondere omstandigheden behoort in die procesfase het geding met een einduitspraak te zijn afgerond binnen 2 jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, en binnen 16 maanden indien de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert en/of het strafrecht voor jeugdige personen is toegepast.

In een ander arrest genaamd Standaardarrest Redelijke Termijn (LJN: BD2578, Hoge Raad, 17 juni 2008) heeft de Hoger Raad zijn standpunt ter zake aan een verdere verdieping onderworpen: de redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden: a. De ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen een Gerechtelijk Vooronderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte; b. De invloed van de verdachte op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend, de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften, die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen alsmede het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak; c. De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend, de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek, het Gerechtelijk Vooronderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.

 
De mening dat de daadwerkelijke oplossing in deze en niet in een andere richting dient te worden gezocht, is deze week weer eens bewaarheid geworden. Volgens het dagblad De Ware Tijd (5 juli 2012) zijn enkele gedetineerden, die bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten(IACHR) een petitie tegen de Staat Suriname hadden ingediend, door genoemde instantie in het gelijk gesteld. Naar verluidt, zitten enkele van de klagers reeds langer dan tien jaar!!!! in gevangenschap, zonder dat er enige zicht is op de behandeling van hun zaak in hoger beroep.
 
Oprichting van Het Constitutionele Hof – De Constitutionele Raad
Een exegese over de institutionele inrichting van onze rechtspraak zou niet compleet zijn, zonder een enkele opmerking over het nog op te richten Constitutionele Hof. Ik zou ervoor willen pleiten om dit instituut niet met het begrip ‘Hof’ aan te duiden maar met het begrip ‘Raad’. In het Nederlandse en dus Surinaamse rechtsgebied is het begrip ‘Bank’ gereserveerd voor rechtspraak in eerste instantie en begrip ‘Hof’ voor de beroepsinstantie in feitelijke aanleg. Ter voorkoming van verwarring lijkt het mij derhalve niet correct om zowel de instantie in feitelijke aanleg (het Gerechtshof) als die in cassatie met dezelfde institutionele benaming aan te duiden. Ik spreek daarom liever over De Constitutionele Raad.
 
Voor wat de bemensing betreft durf ik hier heus wel een stevige duit in het zakje te doen. Ik ga voor een Raad welke, naar Noord-Amerikaanse snit, uit negen rechters bestaat. Ik bepleit de aanstelling van de volgende juristen: Ewald Ombre, Albert Ramnewash, John van Niesewand, Robby Rodrigues (rechterlijke macht); Subhaas Punwasi, Roy Baidjnath-Panday (Openbaar Ministerie); Freddie Kruisland, Armand van der San en Frank Truideman (advocatuur). Goede wijn behoeft geen krans!
 
Advies aan de regering
Afrondend zou ik de regering c.q. de minister van Justitie en Politie (waarom niet gewoon de minister van Justitie!!) de volgende voorstellen ter overweging willen meegeven:

  1. 1.      ‘Upgrade’ de kantongerechten tot rechtbanken met verplichte procesvertegenwoordiging.
  2. 2.      Vermeerder het aantal rechters in eerste aanleg tot plusminus vijfendertig.
  3. 3.      Houd vast aan de enkele rechter in eerst aanleg (anders wordt het weer dweilen met de kraan open; u bent gewaarschuwd !).
  4. 4.      Verzelfstandig het (Gerechts)Hof als feitelijke beroepsinstantie.
  5. 5.      Zorg dat dit Hof, dat wat mij betreft als beroepsinstantie voor geheel Suriname mag blijven functioneren, met minimaal dertig rechters wordt bemand.
  6. 6.      Zorg ervoor dat deze rechters zich uitsluitend met hoger beroepszaken bezig houden.
  7. 7.      Zorg ervoor dat rechtszaken in hoger beroep binnen 6 maanden een aanvang nemen.
  8. 8.      Ga over tot de oprichting c.q. de instelling van De Constitutionele Raad.

 
Waarvan akte!!
 
mr.drs. Guno Rijssel

error: Kopiëren mag niet!