Dialoog bijzonder onderwijs in belang van het kind

Door de onderwijsminister zijn enkele opmerkingen gemaakt naar de organisaties die zorgen voor het bijzonder onderwijs, die in elk geval bij de EBGS niet in goede aarde zijn gevallen. Ten eerste moet wel voor ogen worden gehouden dat onderwijs nog steeds staatszorg is. Daarvoor is er veel aandacht besteed in de grondwet die we hieronder zullen vermelden. Echter is het de Staat Suriname niet gelukt om overal scholen op te zetten in de districten en in het binnenland vooral. Op een gegeven moment hebben vooral kerkelijke organisaties de verantwoordelijkheid genomen om in die gebieden waar de Staat niet inkwam, toch scholen op te zetten, Zodoende kwam het onderwijs in de afgelegen gebieden. Dit deel van het onderwijs, het bijzonder onderwijs, werd door de regering en de wetgeving toegestaan. De voorwaarde was dat het curriculum uniform en gelijk zou zijn aan dat van het openbaar onderwijs. Het openbaar onderwijs wordt uitgemaakt door de scholen die door de regering zijn opgericht. De enige vrijheid die de scholen van het bijzonder onderwijs hebben is dat ze godsdienstonderwijs kunnen geven en enkele aparte orderegels kunnen invoeren in afstemming met Onderwijs. De regering heeft het op zich genomen om de loonkosten van de onderwijzers die in dienst zijn van de verschillende onderwijsstichtingen en verenigingen, te betalen. De onderwijzers zijn dus formeel in dienst van deze onderwijsstichtingen en verenigingen, ze worden in dienst genomen en ontslagen door deze private organisaties. De toelatingsregels voor de onderwijzers worden ook centraal bepaald door de Staat, waardoor een uniform onderwijs wordt gegarandeerd. De toegevoegde waarde van het bijzonder onderwijs is dus dat het de Staat ondersteunt in het bewerkstelligen van haar doel om op het gehele grondgebied van Suriname onderwijs te bezorgen. De Staat toont haar dankbaarheid door de loonkosten te betalen. De regering heeft aan de samenleving in elk geval kosteloos basisonderwijs beloofd. Dat betekent dat de Surinaamse kinderen zonder inschrijvings- en andere kosten gewoon lager onderwijs en straks ook voj kunnen genieten. We zeggen ‘straks’ omdat de onderwijsplichtige leeftijd straks wordt gebracht naar 16 jaar. Dan zal merkbaar zijn hoe de kwaliteit van de beroepsbevolking omhoog zal gaan. Zover is het nog niet. Arbeid heeft zijn leeftijd al verhoogd, Onderwijs laat op zich wachten. Deze belofte betekent dat er een beperking ontstaat voor iedereen die glo onderwijs aanbiedt, om de ouders en verzorgers kosten in rekening te brengen. Er is dus geen ruimte om een bijzonder inschrijfgeld te heffen. Dat betekent dat de verenigingen en stichtingen die het van staatswege gesubsidieerde bijzonder onderwijs in stand houden de kosten om de scholen en de lokalen te onderhouden, niet moeten bekostigen met ouderbijdragen maar andere bronnen. Door de economische situatie is de Staat zuinig geworden in het subsidiëren van sociale activiteiten. Men is bereid dat alleen te doen voor organisaties die echt behoeftig zijn. Om dat vast te stellen wil men de boekhouding van de organisaties zien. De loonbijdrage is niet in gevaar bij het bijzonder onderwijs, wel is het een punt geworden hoe de scholen en de infrastructuur te onderhouden. Het betekent dus dat de gelovigen de kosten van de scholen moeten opbrengen. Dat moet dus komen uit de contributies, uit het ophalen van gelden bij diensten, uit fundraisingsactiviteiten en uit donaties die men in Suriname en van daarbuiten ontvangt. De vraag rijst nu of de leden in die mate bijdragen en dat de mens nog doneert aan de kerkelijke gemeenten. De kerkelijke gemeenten hebben indertijd de scholen opgericht vanuit een religieuze overtuiging die min of meer te maken heeft met dienstbaarheid en liefde voor de jonge mens. Dus het zou moeten lukken dat de leden de onkosten opbrengen. Waar de organisaties tekort schieten behoort de Staat in te komen, omdat het toch overeind staat dat het onderwijs staatszorg is. De vraag rijst om de slechte situatie voor de onderwijsgevenden in het binnenland bijvoorbeeld geheel op het conto van de kerkelijke organisaties kan worden geschoten. Kan de regering nu eisen eventueel met sancties in het vooruitzicht, dat de kwaliteit van de scholen en de arbeidsomstandigheden (woon- en werkomstandigheden) van de onderwijzers op goede orde wordt gebracht? Moet de minister het in het openbaar bespreken zonder daarover met de kerkelijke organisaties om de tafel te gaan? Wij zijn van oordeel dat de organisaties die bijzonder onderwijs helpen verzorgen een zelfstandige verantwoordelijkheid hebben, maar de regering kan het niet presteren om haar handen af te houden van dit onderwijs. De beste oplossing is dat er oprechte dialoog komt tussen de onderwijsminister en de organisaties die verantwoordelijk zijn voor bijzonder onderwijs. In die oprechte dialoog moet er sprake zijn van transparantie. Wanneer nodig moet de staat wel inkomen. De grondwet wijdt ettelijke bepalingen aan onderwijs. We volstaan door te benadrukken dat de Staat zorg dient te dragen voor het scheppen van omstandigheden, waardoor een optimale bevrediging van de basisbehoeften aan o.a. onderwijs verkregen wordt. Een ieder heeft het recht op onderwijs volgens de grondwet. De Staat erkent en waarborgt het recht van alle burgers op onderwijs en biedt hun gelijke kansen op scholing. Bij de uitvoering van zijn onderwijsbeleid is het de plicht van de Staat om verplicht en vrij algemeen lager onderwijs te verzekeren. In plaats van ruzie maken en elkaar bestoken worden partijen opgeroepen om in het belang van het kind in oprechte dialoog te gaan. Het bijzonder onderwijs heeft zijn nut bewezen. Maar op den duur moet de Staat de discriminatie opheffen en ook openbaar onderwijs brengen voor bijvoorbeeld de kinderen van het binnenland.

error: Kopiëren mag niet!