Actuele constitutionele ontwikkelingen in Suriname (deel 1)

Suriname heeft na zijn onafhankelijkheid turbulente ontwikkelingen doorgemaakt. De periode vanaf 1980 tot 1987 is vanuit democratisch rechtsstatelijk oogpunt te kenschetsen als autoritair waarbij fundamentele rechten van burgers structureel met voeten zijn getreden. Vanaf 1987 werd een geleidelijke verbetering kenbaar. Op dit moment behoort Suriname vanuit mondiaal perspectief tot de categorie gematigde democratieën en het constitutioneel bewustzijn in Suriname is hoog en consistent. Zelfs de staatsgreep en het decretenrecht van de militairen werden, hoe – krom ook – vervat in het constitutionele begrippenkader. Toch is de constitutionele infrastructuur van Suriname fragiel want gebaseerd op een noodgrondwet uit 1987. Aanbevolen wordt om spoedig na de verkiezing in 2020 te starten met de reeds decennia geleden aangekondigde grondwetsherziening.
1. Inleiding
In Suriname staan in 2020 verkiezingen gepland voor het nationaal parlement. Deze verkiezingen zijn belangrijker dan ooit. Primair vanwege de vraag of het veelbesproken leiderschap van Desi Bouterse als president zal worden gecontinueerd. Gelet op de recente eis van twintig jaar gevangenisstraf van het Openbaar Ministerie in het zogeheten Decembermoordenproces, lijkt het aannemelijk dat hij, in eerste aanleg, veroordeeld zal worden. Hoe een mogelijke veroordeling door de Surinaamse rechter zich verhoudt met een hernieuwde kandidaatsstelling, en vervolgens daarop de reactie van de kiezers, is een boeiende vraag.
De kansen van Bouterse op een hernieuwd presidentschap zijn mede afhankelijk van zijn politieke opponenten. Als serieuze concurrent geldt de voormalige minister van Justitie Santoki. Hij is voorman van de VHP. Voorwaarde zal zijn dat hij zich, over etnische politieke scheidslijnen heen, kan ontwikkelen tot nationaal leider.
De verkiezingen in 2020 vervolmaken waarschijnlijk ook het veranderende politieke landschap in de zin dat traditionele partijen die zich vooral richten op het mobiliseren van een specifieke etnische groep, nagenoeg kunnen gaan verdwijnen.
De laatste vier verkiezingen laten een steeds grotere afname zien van het electorale gewicht van deze eertijds bepalende partijen. Met name de NPS, KTPI , maar ook de VHP, die respectievelijk voornamelijk creoolse, Javaanse en hindoestaanse kiezers organiseren krijgen het moeilijk indien zij er niet in slagen ook andere etnische groepen aan zich te binden. De PL verdient vermelding omdat het zich meer dan andere partijen met grote nadruk blijft profileren als een louter etnisch Javaanse partij en al enige tijd groter is dan de KTPI.
Het vigerende parlementair democratisch bestel is gebaseerd op een grondwet die in 1987 werd vastgesteld. Deze grondwet markeerde de transitie van autoritair bestuur, middels op decreten gebaseerde militaire dictaten, naar democratisch gekozen burgerlijke bestuurders en volksvertegenwoordigers. De grondwet van 1987 was bedoeld als een overgangsgrondwet, en vertoont belangrijke gebreken voor een stabiele doorontwikkeling van de democratische rechtsstaat.
In dit artikel wordt de ontwikkeling vanaf 1980 van het constitutioneel bestel geanalyseerd, waaronder het huidige regeerstelsel en de werking van het kiesstelsel. Geconcludeerd zal worden dat een reconstructie van de grondwet urgent geboden is.
Voorafgaand hieraan wordt op basis van een aantal recente van elkaar onafhankelijke internationale indexen een algemeen, vergelijkend, en actueel inzicht geboden in de werking van basale democratisch-rechtsstatelijke doctrines in Suriname.
Over dit onderwerp zijn de laatste tijd geen of weinig juridisch getinte publicaties verschenen. Gestart wordt met een kort staatkundig overzicht van ontwikkelingen vanaf de staatsgreep in 1980. Dit kan helpen het actuele beeld in een historisch zich ontwikkelende context te plaatsen.
2. Rechtsstatelijke noodtoestand 1980-1987
Het functioneren van de voornaamste staatsinstellingen van het in 1975 onafhankelijk geworden Suriname verkeerde vanaf 1977 allengs in een diepe crisis. Het parlementaire debat kenmerkte zich vooral door herhaalde en langdurige scheldpartijen over en weer. Parlementariërs bespraken elkaar in termen van ‘structurele laaghartigheid, obstructie, dubbelhartigheid, onbetrouwbaarheid, verraad’, enz. Regelmatig werden op verzoek van de voorzitter volksvertegenwoordigers door de beveiliging de zaal uitgeleid. Het aanzien van de volksvertegenwoordiging werd door het jarenlange disfunctioneren ernstig geschaad. Een der dieptepunten was het moment waarop een parlementariër het woord richtte tot parlementsvoorzitter Wijntuin: ‘ik gooi je met stoel en al het raam uit’. Het conflict tussen de toen grootste politieke partijen, NPS en VHP, leidde tot langdurige parlementaire stagnatie waarin soms gedurende maanden niet werd vergaderd. Het wetgevingsproces stokte en van controle op de regering was geen sprake. Als voorbeeld van de parlementaire verlamming geldt de dertien maanden durende opstand van onderofficieren die uiteindelijk culmineerde in de staatsgreep. Het land was in deze periode in vuur en vlam vanwege publieke stakingsacties van militairen. Maar dat leidde niet of nauwelijks tot parlementaire aandacht. Onder aanhoudende druk van de toenmalige president die in 1979 met de
politieke leiders in conclaaf ging werd besloten vervroegde verkiezingen uit te schrijven. Eind maart 1980 waren nieuwe verkiezingen gepland.
Op 25 februari 1980, pleegden de onderofficieren een staatsgreep en ontstond een rechtsstatelijke noodtoestand. In het taalgebruik van die dagen: ‘…een van het gewone staatsrecht afwijkende uitzonderingstoestand’. In Suriname verliep het proces naar een volledige militaire overname gefaseerd. Getracht werd de overname door militairen van de staatsmacht staatsrechtelijk te legitimeren en binnen de bestaande constitutionele kaders te plaatsen. Met name professor Ooft heeft zich hiervoor sterk gemaakt en beweerde dat het ‘decretenrecht kan worden gekwalificeerd als grondwettelijk recht’. Hij vroeg reeds kort na de staatsgreep begrip voor ‘de jonge officieren’ die hun ‘omwenteling’ hebben gepleegd in het ‘landsbelang’, ‘omdat naar hun oordeel de overgang van oud op nieuw , van slecht naar goed en beter, te lang uitbleef’.
Het gefaseerde karakter bleek ook uit het feit dat daags na de staatsgreep de militairen zijn ingegaan op de uitnodiging van de zittende President, die de gebeurtenissen gewoon had afgewacht, voor een ontmoeting in zijn paleis. Het parlement werd ook na de staatsgreep bijeen geroepen en keurde op 25 mei 1980 een machtigingswet (Staatsblad 1980, no 28) goed waarbij bijkans onbeperkte wetgevende bevoegdheden werden toegekend aan de inmiddels door de militairen benoemde regering onder minister-president Chin A Sen. Pas in augustus 1980 stapte president Ferrier op en werd per Algemeen Decreet A, (Staatsblad 1980, no 59) getekend door ondermeer Bouterse als bevelhebber van het nationaal leger, de noodtoestand afgekondigd en het parlement buitenwerking gesteld.
Artikel 1 van voornoemd Algemeen Decreet A luidde als volgt: ‘De door de Regering aan de Legerleiding aangeboden regeermacht wordt bij deze aanvaard’. Op deze plek wordt niet uitgeweid over de staatsrechtelijke betekenis van decreten als deze. Wel is duidelijk dat de regering – die overigens door de het leger was benoemd – geen andere keus had dan de regeermacht over te dragen. In de machtsverhoudingen van die tijd is de vanzelfsprekende aanvaarding onder de dreiging van wapengeweld van ook dit decreet goed te verstaan.
In staatsrechtelijk opzicht is de geldingskracht van dit decreet evenwel dubieus.
De Nederlandse politiek reageerde aanvankelijk begripvol op de staatsgreep en intensiveerde de overdracht van
ontwikkelingsgerelateerde financiële middelen. Het risico dat hiermee steun werd betuigd aan het leger werd
ingecalculeerd. Later kreeg de beschuldiging dat het hoofd van de Nederlandse militaire missie in Suriname de staatsgreep actief zou hebben ondersteund grote publicitaire en politieke aandacht. De Nederlandse regering weigerde ook na herhaalde parlementaire aandrang openheid van zaken te geven en heeft het dossier Van der Valk tot staatsgeheim verklaard. Het dossier is pas vanaf 2060 te raadplegen. Hiermee worden speculaties van Nederlandse betrokkenheid bij de totstandkoming van de staatsgreep in stand gehouden.
De greep van het leger was na augustus 1980, als gezegd, compleet. Er volgde een periode van klassieke militaire heerschappij die zich kenmerkte door willekeur, brute machtsuitoefening, en ernstige schendingen van mensenrechten. De meeste schendingen vonden in de periode tot 1987 plaats (wordt vervolgd).
Hugo Fernandes Mendes,
Vakgebied(en) : Staatsrecht / Algemeen en Staatsrecht (V)

Opm:
Mr. dr. H.K. Fernandes Mendes:

ambtenaar bij de gemeente Amsterdam en oud hoofddocent staatsrecht aan de Universiteit Leiden. Zijn dank gaat uit naar prof. Tom Zwart voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Dit artikel is een bewerking van de inleiding tijdens een dit jaar in Amsterdam door het Centre for Professional Legal Education, Radboud University, (CPO) georganiseerd symposium ‘De waarde van de rechtsstaat voor de Surinaamse samenleving’. CPO is betrokken bij de beroepsopleiding rechterlijke macht, openbaar ministerie, en advocatuur die wordt verzorgd door de Stichting Juridisch Samenwerking Suriname Nederland (SJSSN).

error: Kopiëren mag niet!