Het stukje ‘Gewasveredeling’ in Dagblad Suriname van 11 mei 2018 belichtte het door ‘genetische manipulatie’ ontwikkelen van gewassen met gunstiger eigenschappen dan de oorspronkelijke, zoals grotere opbrengsten, een grotere onafhankelijkheid van weersinvloeden of resistentie tegen schimmels, bacteriën en insecten.
Iets soortgelijks is in principe mogelijk voor dieren en mensen. In het verleden duidde men dat aan met het woord ‘eugenetica’: wetenschappelijk onderzoek naar ‘verbetering van de genetische samenstelling van een populatie’. Nog veel eerder zag het woord louter op het selectief fokken van huisdieren om hun erfelijke kenmerken in de loop van generaties te verbeteren. Je had positieve eugenetica (voortplanting van de meest geschikten) en negatieve eugenetica (verhindering van voortplanting van minder geschikten).
Maar het begrip kreeg in de loop der tijd een slechte reputatie, omdat het werd geassocieerd met de misdadige praktijken in Nazi-Duitsland vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog. De nazi’s voerden experimenten op mensen uit om hun genetische theorieën te testen. Honderdduizenden die men zwakzinnig achtte en evenzoveel gehandicapten werden gesteriliseerd. Joden werden beschouwd als inferieur aan het Arische ras en werden op systematische wijze geëlimineerd. Zogenoemde ‘Lebensborn’-instituten kregen als taak het bevorderen van het ter wereld komen van baby’s met ‘Arische’ kenmerken.
Ook de Verenigde Staten lieten zich op eugenetica-gebied niet onbetuigd. Aan het einde van de negentiende eeuw verbood men epileptici en zwakzinnigen om te trouwen. De ‘Immigration Restriction Act’ zorgde voor beperking van de immigratie en versterkte wetgeving die rassenvermenging verbood. Eugenetica lag ook aan de basis van de incestwetten die apartheid rechtvaardigden. Tussen 1907 en 1963 werden in de Verenigde Staten meer dan 64 000 mensen gedwongen gesteriliseerd.
De afkeer van eugenetica was dan ook begrijpelijk. Maar zoals het vaak gaat met vooral emotionele weerstanden komt er van lieverlee een moment dat de ratio het wint van de emotie en dat radicale verwerping van nieuwe genetische technieken plaats maakt voor voorzichtige acceptatie.
Gezien de ongunstige lading van het woord eugenetica wordt bij toepassing op mensen tegenwoordig liever de Engelse uitdrukking ‘human genetic engineering’ (nauwelijks te vertalen) gebruikt. Het is de ingreep in het menselijke genoom met gebruikmaking van biotechnologie. Daarbij wordt de genetische structuur van sommige menselijke cellen veranderd om een onderdeel van het organisme te ‘verbeteren’. Waarom na de ellende van de vroegere ‘eugenetica’ nu toch sleutelen aan het menselijke genoom?
In vroeger tijden stonden mensen bloot aan meedogenloze selectie. Iemand met onvoldoende regulering van de bloedsuiker werd niet volwassen. Een slecht gezichtsvermogen leidde ertoe dat hij of zij het roofdier niet op tijd zag aankomen en werd opgegeten. Hart- en vaatziekten kwamen ook toen voor, zij het lang niet in de mate zoals nu, en bètablokkers bestonden nog niet. Men had geen idee van hygiëne en infecties liepen vaak fataal af. Tegen parasieten was geen kruid gewassen. Kraamvrouwenkoorts en kindersterfte waren epidemisch.
Met de huidige geneeskunde hebben steeds meer mensen de kans om volwassen te worden en zich voort te planten. Betekent dit dat het menselijk ras in totaliteit steeds zwakker wordt? Berekeningen laten zien dat de invloed van medische ingrepen op de menselijke genenpool relatief beperkt is. Dat zou anders zijn wanneer bijvoorbeeld diabeten, bijzienden, en hartpatiënten veel meer nageslacht zouden krijgen dan gezonde mensen.
Met de noodzaak om de menselijke ‘genenpool’ op te schonen valt het dus mee. En ook al zou die noodzaak er wél zijn, dan nog is het onwaarschijnlijk dat die mogelijkheden op korte termijn beschikbaar zouden komen. Populairwetenschappelijke programma’s op de televisie doen het voorkomen alsof een gerichte ombouw van ons DNA mogelijk zou zijn waarbij wenselijke eigenschappen – intelligentie, kunstzinnigheid, talent voor bepaalde sporten – zouden kunnen worden versterkt en minder wenselijke –vatbaarheid voor ziekten of afwijkingen – geëlimineerd. Daarvoor zou de genen-samenstelling van menselijke geslachtscellen moeten worden veranderd, maar daarvoor is zelfs geen theoretische oplossing in zicht. Het gericht veranderen van een complexe eigenschap als intelligentie vereist kennis van de interactie van genen die elk voorstellingsvermogen te boven gaat.
Wél is het mogelijk om op kleine schaal genen toe te voegen aan het DNA van menselijke cellen. Het ingebrachte gen kan dan de ontbrekende functie van een defect gen vervangen. Zulke reparaties worden al met succes toegepast, zoals bijvoorbeeld in de beenmergstamcellen van mensen met een gestoorde aanmaak van witte bloedcellen. Het gaat daarbij nadrukkelijk om ingrepen in lichaamscellen en niet in geslachtscellen. De kunstmatige DNA-veranderingen worden niet doorgegeven aan het nageslacht en hebben niets te maken met eugenetica.
Medici zien daarom niets in plannen om complexe menselijke eigenschappen bij te sturen door DNA-modificatie. Van een fruitvliegje bijvoorbeeld is het totale genoom bekend: van alle genen van het beestje kent men de functies. Toch is er geen sprake van dat men ook maar bij benadering in staat is een slimmere, kunstzinniger of muzikalere fruitvlieg te construeren.
Een van de opties van ‘human genome engineering’ is het eventuele klonen van mensen. Lukte dat bij het schaap Dolly nog maar in één van de bijna driehonderd pogingen – inmiddels zijn tal van muizen, kalveren en varkens gekloneerd. De efficiency ervan is drastisch verbeterd en er is geen reden om aan te nemen dat het bij mensen anders zou zijn.
Klonering van mensen is geen populair onderwerp. Bio-ethici en religieuzen vinden het immoreel en onnatuurlijk. Maar dezelfde onnatuurlijkheid is aangevoerd tegen in-vitrofertilisatie – een tegenwoordig algemeen geaccepteerde ingreep. Men zou ook kunnen tegenwerpen dat in die zin ook geneeskunde en medicijngebruik als zodanig onnatuurlijk zijn.
Er kunnen uitstekende argumenten voor klonering van mensen worden aangevoerd. En evenals bij abortus en euthanasie mag er daarbij op geen enkele wijze een rol voor de overheid zijn weggelegd. Het is een verantwoordelijk van individuele mensen. Als er ooit een medisch verantwoorde kloneringsprocedure zou worden ontwikkeld zou daar ongetwijfeld een spaarzaam en weloverwogen gebruik van worden gemaakt. En alleen op grond van medische noodzaak. Gewoon kinderen op de natuurlijke manier krijgen is nu eenmaal veel eenvoudiger en prettiger. Echtparen nemen de ellende van de Ivf-behandeling op de koop toe als er geen andere weg is naar het krijgen van eigen kinderen. Hetzelfde geldt voor eventuele klonering. Overheden en religies doen er beter aan de échte problemen bij de menselijke voortplanting aan te pakken: zwangere vrouwen die roken, drinken of drugs gebruiken. Ongewenst ouderschap of tienermoeders als gevolg van slecht beschikbare anticonceptie.
Anton van den Broek