Pleidooi voor kwaliteit

Na verwerving door Suriname van zelfbestuur, toen het instellen van een bestuursorgaan noodzakelijk was geworden, is in alle haast gewerkt aan het neerzetten van een dwergafgietsel van een bestuursmodel dat toen, omstreeks 1948, in Nederland werd gehanteerd. Waar dit land het verschijnsel van omvangrijke departementen als bestuursorganisaties reeds lang heeft verlaten, en een duidelijk onderscheid tussen (wetenschappelijke) beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering geleidelijk aan werd doorgevoerd, is in Suriname de hand gehouden aan mega-organisaties in de vorm van departementen voor openbaar bestuur die reeds tijden niet meer voldoen aan de eisen des tijds. Geen naamsveranderingen van departementen of diensten, geen samenvoegingen of splitsingen, geen vervanging of verplaatsing van ministers zullen vanzelfsprekende verbeteringen in het openbaar bestuur kunnen losweken. Naast de enorme vaste loonkosten voor het overheidsapparaat, moeten ook de honoraria van de vele adviseurs, commissies en consultants, gehuisvest in het bestuursapparaat, eveneens op presidentieel niveau, op jaarbasis een aanzienlijke totaalsom opleveren, zonder merkbaar rendement. Vakcentrales hebben in de ogen van de kritische burgers de indruk gewekt niet in staat te zijn stand- en uitgangspunten erop na te kunnen houden met betrekking tot de wijze waarop het bestuursapparaat haar ondersteunende rol jegens de overheid en haar bemiddelende functie tussen bestuur en samenleving naar behoren zou kunnen vervullen.
Deze vakorganisaties hebben zich nimmer met gevatheid ertegen verzet dat het bestuursapparaat naar willekeur werd en wordt gebruikt en misbruikt door politieke organisaties die afwisselend met regeermacht werden (en worden) toegerust. De CLO-voorzitter pleitte onlangs zelf nog voor indienstneming van meer personen, zolang die maar wat zouden kunnen verdienen. De terreinen waarop enerzijds politieke gezagsdragers zich moeten bewegen om de beleidsfunctie naar behoren vorm en inhoud te kunnen geven, en anderzijds de taakgebieden van departementsdirecteuren als hoogste publieke managers in de hiërarchie zijn niet meer te onderscheiden. Hierdoor heeft het staatsapparaat haar identiteit als organisatie met een eigen ‘esprit de corps’, verloren. Menig bewindvoerder kan het maar niet laten aangelegenheden op uitvoerend niveau en van personele aard als belangrijke thema’s van zijn of haar optreden te maken. De niveaus van beleidsontwikkeling, beheer en uitvoering lopen daardoor door elkaar. Bewindvoerders worden als gevolg daarvan niet tijdig geïnformeerd over aangelegenheden die voor de kwaliteit van de beleidsvorming noodzakelijk zijn. Ministers zeggen wat zij voornemens zijn te doen, doch doen weinig. Beïnvloedende factoren en belanghebbende actoren in de omgeving van het departement (de externe organisatie) mogen de bewindvoerder nooit onthouden worden voor zijn of haar beeldvorming over de beleidsproblematiek en het invloed bereik daarvan. Hoeveel ministers beschikken over een schematische weergave van alle raakvlakken van het departement met andere overheidsorganisaties en met organisaties buiten het publieke domein? Raakvlakmanagement, interactiepatronen, daarover gaat het hier. Hebben beleidsadviseurs op het departement werkelijk zicht op deze essentiële zaken? Wie zijn voorts de begeleiders van veranderingsprocessen en van daarbij betrokken functionarissen in de departementale organisatie? Wij hebben het, jazeker, nog steeds over kwaliteit, kwaliteitsbeleid en kwaliteitsmanagement, en niet over experimenteren, improviseren of pseudo-deskundigheid. De minister van Regionale Ontwikkeling wijst de districtsbestuurders recentelijk nog erop dat initiatieven voor districtsontwikkeling vanuit de districten zelf genomen moeten worden. In zeker opzicht heeft de bewindsman gelijk: er moet niet steeds gewacht worden op de centrale overheid om de goede dingen voor de districtsgemeenschap te doen. Nochtans heeft elk onderdeel van het bestuursapparaat behoefte aan vooraf duidelijk geformuleerd beleid vanuit de centrale overheid, waarmede rekening gehouden moet worden bij het ontwerpen van ontwikkelingsplannen op lagere bestuursniveaus. Districtsplannen moeten ontworpen worden met inachtneming van de beleidsrichtlijnen die voortvloeien uit hetgeen door regering en parlement als toekomstig beleid is vastgesteld. Als een buitenlandse ondernemer onlangs gelden, doneert ten behoeve van de ontwikkeling van een gebied in het binnenland wordt, zoals is gebeurd, spoorslags een consultant in de hand genomen voor het identificeren van ontwikkelingsprojecten. Moet hieruit geconcludeerd worden dat het ministerie voor Regionale Ontwikkeling zelf geen zicht heeft op wat nuttig en noodzakelijk is voor de leefgemeenschappen in het binnenland? Hoeveel consultants zullen nog aangetrokken moeten worden door ministers waarbij het zo vaak gaat om aangelegenheden waarvoor niet meer dan routinekennis vereist is?

Deskundigheid nu inschakelen
Wanneer ontwikkelingsplannen op basis van kennis en kunde van bekwame personen in en buiten de publieke sector worden ontworpen op departementen en in districten, deze ontwikkelingsdocumenten ook voldoende aangrijpingspunten bieden voor het aan de slag kunnen gaan, is verdere betrokkenheid van derden hooguit nog nodig voor de uitvoeringsoperaties, wat goed is voor de werkgelegenheid. Posities van beleidsambtenaar, beleidsmedewerker, hoofdbeleidsmedewerker, regeringsadviseur, staatsadviseur , presidentieel adviseur en consultant worden veelal gebruikt (en misbruikt) om ongeschikte personen op enigerlei wijze te accommoderen, terwijl het advieswerk , vooral voor de beleidsvorming , zonder meer vraagt om veel meer dan kennis van feiten en gegevens van eenvoudige aard, waarbij slechts geadviseerd moet worden over concrete zaken, over de routines van de dag. Let wel, het gaat in de beleidsadviserende functie inderdaad om kennis van feiten, situaties en omstandigheden. Maar vooral en heel nadrukkelijk ook om relevante en gedegen achtergrondkennis alsmede gerijpte deskundigheid om vraagstukken en de daaraan klevende problematiek op hoog abstractieniveau te kunnen overzien , meestal in hun onderlinge samenhang. Eveneens om beleidsproblemen te kunnen analyseren (ontleden), om het maatschappelijk vraagstuk te kunnen herleiden naar het politieke vraagstuk, teneinde van daaruit het beleidsvraagstuk te formuleren . Daarover praten wij, waar het de ontwikkelingsarbeid op hoog niveau betreft. Neem het maar aan voor waar: iemand met niet meer dan het rijbewijs op zak zal deze moeilijke taken nimmer kunnen uitvoeren. Durven ministers ons als samenleving hun beleidsadviseurs voor te stellen, allen met hun kennisbagage? Ook hun cv’s? Zouden ook de regeringsleider en de vicepresident ons als samenleving willen informeren over de kwaliteit van hun adviserende entourage? Want waarlijk, op veel gebieden van beleidsvoorbereiding is het zo vaak misgelopen. Ook tijdens voormalige regimes.
Het fiso-drama is een der getuigenissen daarvan. Recentelijk nog het mislukte project Naschoolse Opvang en Begeleiding’, met in de nasleep daarvan nu een aan het licht getreden misbruik van gemeenschapsgelden, overigens geheel in overeenstemming met de traditie van ondeugdelijkheid in overheids- en ambtenarenland. De betrokkenheid daarbij van volksvertegenwoordigers en een financiële schade van meer dan honderd miljoen Surinaamse dollars door geknoei zullen wij als volk, eveneens gewoontegetrouw, verder maar voor lief nemen. Als de regeringsleider een beroep doet op de gemeenschap om vertrouwen te hebben in de regering, kan, vooral in dit tijdsgewricht, geen millimeter ruimte meer geboden worden aan personen die misschien binnen hun traditionele werkterreinen ervaring hebben opgedaan, doch die in de bredere verbanden waarin zoveel beleidsvraagstukken van zeer uiteenlopende aard zijn ingebed, nimmer enig inzicht verworven hebben. Het bestuderen van beleidsvraagstukken vanuit een veelheid van gezichtspunten, vooral ook in hun onderlinge samenhang, is heden ten dage wetenschappelijke geestesarbeid, waarvoor niet Jan met de pet, ook niet Jan Alleman zijn uitverkoren. Betrek daarom bij uw beleidsvorming, president van Surinamer, vooral ook de deskundigheid vanuit de private sector. Met name vanuit het bedrijfsleven. U heeft op dit vlak gewis geen werkend alternatief voorhanden. De zwakte van hoge beleidsadviseurs is inmiddels gebleken, terwijl ook het parlement reeds tijden benedenmaats functioneert.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist
[email protected]

error: Kopiëren mag niet!