Prejudiciële vraag en schorsing zaak bij Constitutioneel Hof

De Nationale Assemblee zal hopelijk binnenkort een poging wagen om te komen tot een oprechte behandeling van een conceptwet Constitutioneel Hof. Deze wet wordt gelinkt aan het 8 decemberstrafproces en bij een optimaal functioneren is dus niet uitgesloten dat deze zaak weer ‘up and running’ is. Hoe blij de huidige coalitie daarmee is, laat zich wel raden, mede wanneer wij in acht nemen de drijfveer en de gedachtegang achter de aanpassing van de Amnestiewet. In DNA voorspelden wij een voortijdige dood, zoals die de anticorruptiewet overkwam. In het uiterste geval wordt een gehavende wet erdoorheen gejaagd, omdat beide kanten van de tafel daar belang bij zullen hebben, zeiden we. Of er zou na saneringen een symbolische wet overblijven, die het niet meer waard of zelfs gênant zou zijn om verder te behandelen en alleen de ijskast verdienen. Eerder wezen wij ook op een bestuurlijke en politieke gewoonte in Suriname om omissies en achterstanden te wijten aan het niet bestaan van ingewikkelde instituten, waarvan we op voorhand weten dat die moeilijk realiseerbaar en functioneel zullen zijn. Het CH is er een van. Voor heel veel wettelijke onvolkomenheden in het land is gewezen naar het CH. Het laatste grote voorval is de Amnestiewet en haar relatie tot het 8 decemberstrafproces. Een eerste opmerking met betrekking tot het CH zelf is dat dit rechterlijk orgaan de ruimte krijgt om de weinige wetten die wij maken, onverbindend te verklaren. Maar een CH is nodig, omdat in een op (grond)rechten gebaseerde samenleving een deel van de rechtsbevrediging gevonden wordt in het toetsen van de politieke producten van het parlement aan de grondrechten, zoals verankerd in de grondwet. Ook bestaat er behoefte om wetten te toetsen aan een ieder verbindende verdragen. Dat zijn de zogenaamde ‘self executing’ mensenrechtenverdragen met rechtstreekse werking, dus verdragen die door de Surinaamse rechter gebruikt kunnen worden om vonnis te wijzen. Deze toetsingen zijn opgenomen voor het CH in het wetsontwerp.
Het CH zal volgens het concept ook de mogelijkheid hebben om op verzoek van benadeelde burgers en rechtspersonen, bestuursbesluiten te toetsen aan de grondrechten in de grondwet en de internationale verdragen. Bij deze bestuursbesluiten gaat het om beschikkingen, resoluties en presidentiële besluiten. Dat betekent dus dat beschikkingen van alle ministeries door het CH kunnen worden getoetst en ook onverbindend kunnen worden verklaard, inclusief beschikkingen van RGB, NH en Juspol. De meest besproken beschikkingen zijn in Suriname die van RGB en NH. Maar ook HI, TCT, Biza en RO nemen wel eens zwaarwichtige politiek beladen besluiten. Personeelsaangelegenheden in de publieke sector worden wel eens beslist middels resoluties en beschikkingen. De grondrechten uit de grondwet waaraan de conceptwet refereert, zijn in grote lijnen o.a. gelijke bescherming van goederen en personen, bescherming tegen discriminatie, het recht op fysieke, psychische en morele integriteit, bescherming tegen folteringen en vernedering, het recht op een eerlijk proces, recht op toegang tot de rechter, recht op rechtsbijstand, recht op leven, bescherming tegen dwang of verplichte arbeid, recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid en het recht op privacy. Een bezwaarlijk punt ook in de laatste conceptversie is dat de leden van het CH worden benoemd door de president op voordracht van de DNA voor 5 jaren. Het risico ontstaat dat het CH een politiek orgaan wordt, dat nota bene wetten of delen daarvan aangenomen in het hoogste college van staat, onverbindend verklaart. Het CH kan besluiten van de regering onverbindend verklaren, dus het kan in principe de president en de ministers corrigeren. Mede in het licht van het 8 decemberstrafproces moet voor de geloofwaardigheid van het CH voorkomen  worden dat het een politiek orgaan wordt. Volgens het huidige concept mogen 7 leden van DNA en de bij het Hoofdstembureau geregistreerde politieke partijen o.a. een verzoek tot toetsing doen. Hierin bestaat het risico dat de oppositie steeds na tegenstemmen tegen een wet en de aanname daarvan, het CH zal gebruiken als een zogenaamd hoger beroep tegen de aanname van die wet. Als het CH zich vaak niet ontvankelijk verklaart voor deze werkwijze van de oppositie, kan het CH ook gaan inboeten aan autoriteit, constateerden wij eerder.
Het CH heeft een tweeledige taak. In eerste instantie toetst men – op verzoek van DNA-leden, politieke organisaties of mensenrechtenorganisaties – of wetten in overeenstemming zijn met de grondwet en verdragen. Het CH beoordeelt daarnaast  – na een verzoek van belanghebbenden -ook of bestuursbesluiten (beschikkingen, resoluties etc.) in lijn zijn met de grondrechten genoemd in hoofdstuk V van de grondwet. Een belanghebbende is iemand, die meent dat door een bestuursbesluit zijn uitoefening van grondrechten is aangetast. De president of namens hem een minister kan het CH verzoeken tot beide soorten toetsingen.
Tot de wijzigingen in de voorfase behoren dat bij het voordragen van de leden van CH men in DNA besluiten mag nemen met gewone meerderheid. Kennelijk is dit bedoeld om bepaalde voordrachten die op verzet zouden stuiten vanwege politieke relaties, gemakkelijker te laten gaan. Opmerkelijk is ook dat nu het woonplaatsvereiste in Suriname heeft weggelaten. Dat duidt er dus op dat de initiatiefnemers een wens hebben om vrijheid te hebben bij het benoemen van Surinamers die niet in Suriname wonen. We zien ook dat de initiatiefnemers nu vinden dat de secretaris wel universitair geschoold moeten zijn; er zijn daar geen excepties op mogelijk. We zien ook dat men nu voorzichtiger is geworden door geen verzoekrechten te geven aan vertegenwoordigers, maar aan de politieke partijen en de mensenrechtenorganisaties zelf. Heel interessant is dat men de periode om in verzet te komen tegen een wet of een bestuursbesluit heeft verruimd van 3 maanden naar 4 jaren nadat die bekend werden gemaakt. Wettechnisch is nu wellicht correcter geformuleerd ook als het gaat om de juridische consequenties bij het constateren van een strijdigheid. We zien ook dat de mededelingsperiode van CH-besluiten is ingekort van 14 naar 10 dagen. De periode voor de burger om civiele vorderingen in te stellen naar aanleiding van het besluit van het CH zijn verruimd van 30 naar 60 dagen. Heel belangrijk is het punt van de prejudiciële vraag van artikel 32 die de rechter in een aanhangige zaak kan stellen aan het CH, waarbij wij denken aan het 8 decemberstrafproces. Heel opvallend is dan bij de overgangsbepalingen de mogelijkheid voor de rechter om de zaak ter zake waarvan een prejudiciële vraag opkomt, voor redelijke termijn te schorsen. De initiatiefnemers hebben de mogelijkheden hier verruimd. Kritische kanttekeningen zullen hierover worden geplaatst wanneer het concept daadwerkelijk op het bord van DNA ligt.

error: Kopiëren mag niet!