Geïmporteerde taalmethode voor basisonderwijs: een leleku

Het ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (Minov) nam enkele jaren geleden het besluit de leermethoden voor het basisonderwijs te vernieuwen. De in gebruik zijnde methoden waren al zo’n twintig jaar oud. Het Minov ging hiervoor een lening aan met de Inter-American Development Bank en de afdeling Basic Education Improvement Program werd opgericht. De eerste lening werd gestoken in voorbereidend werk en een tweede lening werd aangegaan. In het schooljaar 2012-2013 werden de methoden ingevoerd in het derde leerjaar (voorheen eerste klas GLO), ook de methode ‘Taal met Plezier’. Dit, terwijl de materialen voor dat leerjaar nog niet af waren en nog niets ontwikkeld was voor het daaropvolgende leerjaar. Vanuit het veld kwamen klachten die ook doordrongen tot de media. De klachten waren vooral van logistieke aard.
In verband met de continuïteit besloot het Minov, via Beip, een taalmethode in Nederland te kopen.  Deze methode zou moeten aansluiten op de leerlijnen van datgene wat reeds ontwikkeld was en aangepast moeten worden aan de Surinaamse situatie. Op 28 februari 2013 werd ik door de heer Henk Esajas, projectmanager bij Beip, benaderd met het verzoek lid te worden van de aanpassingsgroep.  Op  2 april berichtte hij mij verder dat Beip op vrijdag 29 maart een overeenkomst had gesloten met uitgeverij Malmberg (Nederland) over het leveren van de methode ‘Taal Actief’  en dat het de bedoeling was dat de methode aan zowel “ons” kader en aan de leefwereld van onze leerlingen werd aangepast. Op 9 april volgde een bijeenkomst met de Surinaamse curriculumdeskundigen, die betrokken waren bij de aanpassing. Een deel van hen had gewerkt aan de methode ‘Taal met Plezier’. In deze bijeenkomst werd naar voren gebracht dat de Nederlandse methode, eenmaal aangepast, ‘Taal met Plezier’ zou heten om verwarring bij de leerkrachten te voorkomen. Verder werd er duidelijk gesteld dat het ging om wijzigingen in tekst en beeld. Van de aangekochte methode was alleen een ringband beschikbaar, die betrokkenen na de bijeenkomst mochten inzien. Ook was er geen zicht op dat betrokkenen het volledige materiaal vóór de eerste bijeenkomst met de deskundigen van Malmberg konden krijgen.
Dit is een kwalijke zaak, maar ik heb geprobeerd mij via het internet te oriënteren op de methode. De bijeenkomst stond gepland voor 24 april, en 25 april zou de eerste aanpassingsdag zijn. Het internet geeft inzicht in de opbouw van de methode, maar biedt geen inhoudelijke diepgang. Verder is de website van Malmberg in de eerste plaats natuurlijk een promotietool. Ik kon wel opmaken dat de methode opgebouwd was rond thema’s waarbij steeds een ankerverhaal centraal stond. In mijn visie is aanpassing van de ankerverhalen centraal bij het geschikt maken van de methode voor het Surinaamse kind.
 
Op 24 april werd door deskundigen van Malmberg een overzicht gegeven van de opbouw van de methode. Er was een inkijkexemplaar neergelegd waar betrokkenen na de presentaties een kijkje mochten nemen. Nog steeds geen materiaal beschikbaar voor Surinaamse deskundigen. Tijdens de presentaties kwamen twee zaken aan de orde die mij reden tot ernstige bezorgdheid gaven.
In ‘Taal Actief’ wordt slechts gedeeltelijk aangesloten op de leerlijnen van de nieuwe Surinaamse methode ‘Taal met Plezier’. De leerlijnen daar zijn:

  1. Vakkennis, vaardigheden en attitudes. Hierbij moet men denken aan het taalsysteem met het woorddomein, lezen, spreken, schrijven, luisteren, stellen en respectvolle communicatie.
  2. Taal als intermediair in alle vakken en het doen van onderzoek. Hierbij moet men denken aan communiceren, conceptualiseren, emoties uiten en cultuur.
  3. NT2 en Meertaligheid. Hierbij wordt er speciale aandacht besteed aan de kinderen voor wie Nederlands een tweede taal is. En er is aandacht voor meertaligheid. Bijna 99% van onze leerlingen is meertalig en de Surinaamse samenleving is zonder meer een meertalige samenleving.

 
In de methode ‘Taal Actief’ is de leerlijn meertaligheid afwezig. Hierbij wordt een belangrijk deel van ons taalbewustzijn dus weggezet en genegeerd. Ook missen we de kans om met deze tool de harmonie in onze samenleving te bestendigen. Ook werd opgemerkt dat de lijn voor methodisch schrijven ontbreekt.
Het aspect van NT2 was volgens de Nederlandse deskundigen bij ‘Taal Actief’ verwerkt in een differentiatielijn voor de zwakke taalleerlingen. Een compleet andere insteek dan bij de methode ‘Taal met Plezier’, omdat daar een NT2-leerling niet wordt gezien als taalzwak.
Ook werd tijdens de presentaties van 24 april duidelijk dat ‘Taal Actief’ een afgebakende leerlijn ‘woordenschat’ had, waaraan niet getornd mocht worden. Op de vraag of men een voorbeeld kon geven van wat wel veranderd mocht worden aan de tekst, gaf de presentator, de heer Prince als antwoord. ‘Deze methode is zo goed. Als ik het was zou ik er niets aan veranderen.’ Na dit antwoord, kreeg ik het gevoel dat de aanpassing slechts een farce was.
 
Op de eerste werkbijeenkomst werd dit in ieder geval bevestigd voor het tekstuele deel van de aanpassing. Plaatjes mochten allemaal veranderd worden, voor zover dit relevant was en de tijdsdruk dit toeliet. De eerste delen voor het vierde leerjaar (voorheen klas twee) moeten half juni 2013 af zijn. Met de tekst viel dit vies tegen. Zoals eerder gesteld lag de woordenlijst vast en worden per les een aantal vastgestelde woorden behandeld. Aangezien dit een Nederlandse methode is, vallen alle typische Surinaamse woorden buiten dit domein. Dit is niet gewoon jammer, maar leerpsychologisch een ramp. Mensen maken bij het denken en redeneren gebruik van taal. Daarbij worden, naarmate het denkproces ingewikkelder is, steeds abstractere taalconcepten gebruikt. Met behulp van je taalonderwijs bouw je die taalconcepten zorgvuldig op. De basis daarvan is de concrete wereld om het kind heen. Zo wordt het begrip ‘fruit’ opgebouwd, beginnende met voorbeelden uit de bekende leefwereld, zoals  manja, pommerak, sapotille, zusterdruif. Uitgaande van deze bekende voorbeelden, kan het kind de hoofdkenmerken van fruit destilleren en vervolgens onbekende fruitsoorten als ‘fruit’ herkennen. Als het kind het voorbeeld niet kent, leert het gewoon uit het hoofd, bv. een peer is fruit. Dit kan dan nog verwarrend werken als het kind aan het Surinaamse woord ‘peer’ voor lamp denkt. In een van de eerste lessen van de methode ‘Taal Actief’ is ‘vis’ een basiswoord. Voorbeelden hierbij zijn ‘schol’ en ‘baars’. Deze woorden mogen niet veranderd worden omdat dit een deel is van de verplichte woordenschat bij ‘Taal Actief’.
Verder is er genoeg bekend uit de psychologische literatuur over identiteitsvorming van minderheden en gekoloniseerde volkeren. De identiteit is de basis van de persoonlijkheid. Een sterke identiteit vorm je door duidelijk waarde te geven aan datgene wat eigen is. Het kweekt een band met de gemeenschap en betrokkenheid bij het maatschappelijk welzijn. Vanuit die sterke persoonlijkheid kan het kind zich ook plaatsen in werelden die verder van de eigen werkelijkheid liggen. Kennis van en waardering voor datgene dat dichtbij hen staat is dus van extreem belang in de opvoeding van onze kinderen. In de methode ‘Taal Actief’ zijn hele delen van onze werkelijkheid niet terug te vinden en wordt de aandacht van het kind vooral gericht op dingen die verder weg liggen. Omdat de methode oorspronkelijk Nederlands is, ontstaat er steeds een discussie van ‘maar dit zullen ze toch wel kennen, dat zien ze toch ook op de tv, en ze reizen toch ook wel en het venijnigste van al: zo ontwikkeld zijn die kinderen toch wel.’
Een voorbeeld bij het thema vakantie is het kernwoord ‘duin’. De kinderen worden verplicht te leren wat een ‘duin’ is. Hierbij mag het plaatje van ‘duin’ dus ook niet vervangen worden. Onze vakantie-ervaringen bij kreek en bos hebben geen plaats in de methode ‘Taal Actief’. Dit heeft serieuzere implicaties dan men op het eerste gezicht denkt. Als je het bestaan ergens van ontkent, heeft het direct geen waarde. Impliciet leer je dus uit deze methode dat een vakantie aan de duinen meer waard is, dan een vakantie bij de kreek of in het bos of op plantage.
Discussies rond ons taalonderwijs moeten zich direct richten op de behoeften van onze maatschappij en de inhoud van taalonderwijs moet daarop gebaseerd zijn. Wij moeten ons niet in bochten wringen om ons aan te passen aan begrippen die vanuit een andere maatschappelijke taalbehoefte zijn geselecteerd.
 
Op dit stuk is de methode ‘Taal Actief’ in strijd met de onderwijsdoelen van het Minov. Op de website van het ministerie lezen we:
‘Onderwijs behoort een rol te spelen in de ontwikkeling van een land. Die rol is per land verschillend omdat het afhankelijk is van de nationale ontwikkelingsdoelen en van de culturele- en morele prioriteiten die een land stelt aan haar burgers. ( ….) Waar naar gestreefd dient te worden is dat mensen voor een samenleving nuttig moeten zijn, dat mensen van betekenis moeten zijn. Dit maatschappelijk nut heeft vier dimensies te weten de economische, de politieke, de sociale en de culturele dimensie (. ….) De politieke dimensie verwijst naar het zich een verantwoordelijke burger voelen in de samenleving, binding hebben met het land, het vraagsstuk van burgerschap kunnen begrijpen en invullen.( …….) De culturele dimensie verwijst naar de erkenning van de verschillende culturen, het hebben van kennis van elkaars culturen en respect hebben ervoor.’
 
Tenslotte wil ik wijzen op het ontkennen van het eigen kader. Wij zijn in Suriname in staat eigen taalmethoden te ontwikkelen. Dit hebben wij decennialang gedaan. Al vóór de Surinaamse methode ‘Taal voor jou’, zijn er in ons land taalmethodes ontwikkeld. De curriculumdeskundigheid die er al is op dit gebied, moet de kans krijgen moderne inzichten te verwerven en na te gaan hoe relevant die kunnen zijn voor Suriname. Verder moeten er continu nieuwe deskundigen worden opgeleid. Het ontwikkelen van eigen kader is enorm belangrijk om de eigen belangen voorop te kunnen stellen. Buitenlandse deskundigheid moet altijd worden beoordeeld op de relevantie van het Surinaamse belang.
Het schrijven van leesteksten voor methodes, zoals ankerverhalen, is geen enkel punt voor Surinaamse schrijvers. De Surinaamse jeugdliteratuur bloeit. Op elk kinderboekenfestival kunt u voldoende bekwame schrijvers tegenkomen. Tot nu zijn Surinaamse schrijvers zeer marginaal en pas in laatste stadia bij taalmethodes betrokken.
Het argument van geen deskundigheid gaat dus niet op. Deskundigheid moet wel geaccommodeerd worden. Hierboven heb ik aangegeven hoe Surinaamse deskundigen inhoudelijk geaccommodeerd werden in de aanpassingskwestie bij ‘Taal Actief’. Er werd geen materiaal verschaft om je vooraf te kunnen oriënteren. Je wordt gedwongen in een stramien te denken dat is uitgedacht door buitenlandse deskundigen. Ook hiermee moet men oppassen. De belangen van een uitgever lopen niet per definitie synchroon aan die van de het Surinaamse kind. Tijdens de presentatie is meermalen gezegd door de deskundigen van uitgeverszijde, dat door de tijdsdruk, waarschijnlijk niemand krijgt wat men wenst. Een van de deskundigen zei zelf dat het hier daar flink slikken zou zijn. Ik vraag me in gemoede af of we het Surinaamse kind moeten opschepen met een leleku, waar we waarschijnlijk de komende twintig jaar mee zullen zitten.
Ik wil aanbevelen om ten aanzien van het taalonderwijs op de basisschool dringend nogmaals de mogelijke opties te overwegen. Een deadline en stringente uitgeverseisen moeten onze kinderen niet voor 20 jaar of langer opschepen met een leleku.

  1. Een optie is om voorlopig weer te  werken met de bij de leerkrachten bekende methode Taal voor Jou, en de verdere ontwikkeling van de methode ‘Taal met Plezier’ op een gestructureerde wijze ter hand nemen. Het probleem met Taal met Plezier schijnt vooral te maken te hebben met projectplanning en logistiek.
  2. Een andere optie is om voorlopig weer te werken met de bij de leerkrachten bekende methode ‘Taal voor jou’ en  bij de firma Malmberg meer ruimte te bedingen voor het invullen van de tekstinhouden op basis van een woordenschat die voldoet aan Surinaamse eisen.
  3. In ieder geval moet de leerlijn NT2 en meertaligheid verder worden ontwikkeld omdat die direct aansluit bij de taalbehoefte van ons volk.
  4. De afdeling curriculumontwikkeling acuut versterken en in de loopbaan van de deskundigen meer gelegenheid tot professionalisering en groei inbouwen, zodat methoden continu geëvalueerd en bijgesteld kunnen worden aan de eisen van de tijd. In het verlengde hiervan zouden onze hogere instituten voldoende ruimte moeten krijgen om taalonderzoek te doen. Deze optie is de meest structurele en zal op den duur ook het meeste profijt opleveren.

 
Drs. Ismene Krishnadath
pedagoog, onderwijskundige, schrijfster

error: Kopiëren mag niet!