Naarmate de regeerperiode van de zittende regering ten einde loopt, laait een terugkerende discussie op: mag een vertrekkende regering nog ingrijpende besluiten nemen, of hoort zij zich te beperken tot lopende zaken?
Het debat is niet nieuw, maar steeds opnieuw actueel.
Zeker nu Suriname zich opnieuw opmaakt voor mogelijk een nieuwe regering, worden de contouren van de politieke en bestuurlijke macht van een regering in haar slotfase opnieuw zichtbaar én ter discussie gesteld.
Vanuit bestuurskundig oogpunt roept deze situatie fundamentele vragen op over legitimiteit, rechtsgelijkheid en transparantie.
Demissionair systeem in Suriname?
Suriname kent formeel geen uitgewerkt demissionair systeem zoals in sommige parlementaire democratieĂ«n zoals Nederland. In die landen wordt, zodra verkiezingen zijn gehouden of een kabinet valt, het zittende bestuur geacht “demissionair” verder te gaan — dat wil zeggen: zonder politiek mandaat voor nieuw beleid, maar bevoegd voor lopende zaken.
In Suriname blijft een regering echter volledig bevoegd tot het moment van formele overdracht aan een nieuwe regering. Er is geen juridische of constitutionele status die een “demissionaire” positie beschrijft.
Daardoor is er ruimte — juridisch én politiek — voor besluiten tot de laatste dag van de zittingstermijn. En die ruimte wordt ook benut.
Besluiten tot het einde: rechtsgeldig, maar gewenst?
Historisch gezien hebben alle Surinaamse regeringen tot en met de laatste dag van hun regeertermijn besluiten genomen. Deze zijn rechtsgeldig, zolang ze in overeenstemming zijn met de wet en de Grondwet. Er is dus geen sprake van een juridische ongeldigheid. De vraag is echter of zulke besluiten ook legitiem zijn in de ogen van de samenleving en of ze getuigen van behoorlijk bestuur.
Besluiten die beleidsmatig diep ingrijpen of langetermijneffecten hebben — denk aan benoemingen, concessies, grote financiële verplichtingen — kunnen de bewegingsruimte van een volgende regering beperken. Dat ondermijnt het principe van politieke vernieuwing via verkiezingen.
Wat als we dit niet langer willen?
Indien Suriname deze praktijk onwenselijk acht, zijn er twee mogelijke routes:
Institutionele aanpassing – De invoering van een formeel demissionair statuut in de Grondwet of via wetgeving. Dit zou duidelijk afbakenen welke besluiten nog genomen mogen worden in de laatste maanden van een regeerperiode. Bijvoorbeeld: enkel lopende zaken, geen strategische beleidswijzigingen of benoemingen.
Politiek-bestuurlijke conventie – Zelfs zonder wetswijziging kan men op basis van politieke cultuur en consensus tot gedragsregels komen. Regeringen zouden vrijwillig kunnen afzien van bepaalde besluiten in de eindfase. Dit vereist echter breed politiek draagvlak en een volwassen bestuurscultuur.
Conclusie
De discussie over bestuursmacht in de eindfase van een regeerperiode raakt aan de kern van democratisch bestuur: macht moet gelegitimeerd zijn, ook als die formeel nog bestaat.
Suriname staat voor de keuze om ofwel haar institutioneel kader aan te passen, ofwel via politieke afspraken de norm te stellen voor terughoudendheid in de machtsoverdracht. Wat nodig is, is helderheid — niet alleen in de wet, maar ook in bestuurlijke verantwoordelijkheid.