Eendagsvlieg

Omdat een van mijn twee honden zich na verloop van tijd eerder als graver dan als waker – waarvoor ik hem had genomen – ontpopte moest ik helaas een nieuw baasje voor hem zoeken. Die is geen planten- en bomenliefhebber en het kan hem niet schelen of er in het reepje gras dat overbleef in de geheel betegelde tuin licht graafwerk plaatsvindt. In plaats van de graver heb ik een grappig teefje van ruim twee maanden op de kop getikt, soort bulterriër, waarvan mij is verzekerd dat zij voor grondwerk haar neus ophaalt.
Het hondje heeft wat alle jonge hondjes hebben: een vergeleken met het lichaam groot maar rond koppie, grote ogen, dikke mollige pootjes en onbeholpen bewegingen. En niet alleen jonge hondjes hebben dat koddige uiterlijk: zo zien alle jonge dieren en trouwens ook mensenbaby’s eruit. Die kenmerkende vorm van baby’s en jonge dieren is er niet zomaar: wanneer we een baby of een jong dier met babyachtige trekjes zien voelen we automatisch de opwelling van een ontwapenende tederheid. Het is aangeboren en leidt tot impulsen van genegenheid en koestering. Voor de baby en het jonge dier is dat heel nuttig. ‘Adaptief’ zeggen biologen. Zij hebben er in hun hulpeloosheid alle belang bij gekoesterd, verzorgd en gevoed te worden. De Oostenrijker Konrad Lorenz, grondlegger van de ethologie (diergedragskunde), beschreef het verschijnsel en wees erop dat de Duitse namen van sommige dieren met trekjes van menselijke baby’s eindigen op de verkleiningsuitgang ‘chen’. Einhörnchen (eekhoorn), Kaninchen (konijn) en Rotkehlchen (roodborstje).
Maar het aandoenlijke uiterlijk van het hondje duurt niet lang. Weldra wordt haar snuit langer en het ronde voorhoofd schuiner, worden de ogen relatief kleiner en de poten langer en dunner. Het geldt voor alle zoogdieren, maar bij mensen is het anders. Neem onze naaste verwant, de chimpansee. Onze embryonale schedel verschilt nauwelijks van die van hem. Al vrij snel groeit het lichaam van het dier sterk ten opzichte van zijn schedel. Die laatste krijgt een schuine vorm en ‘aapachtige’ trekken. De volwassen chimpansee gaat al snel opvallend veel verschillen van zijn jong. Bij ons gaat dat proces veel trager en wij houden als volwassenen veel langer jeugdige trekken, een verschijnsel dat ‘neotenie’ wordt genoemd. Onder de zoogdieren zijn het de primaten die zich het traagst ontwikkelen, maar mensen spannen de kroon. Wij hebben een extreem lange dracht en een opvallend verlengde kindertijd. Onze levensduur van wordt sporadisch geëvenaard door die van het grootste zoogdier, de walvis.
De morfologische kenmerken van de ‘eeuwige jeugd’ komen ons goed van pas. Bij andere zoogdieren zijn de hersenen bij de geboorte bijna volgroeid en daarna komt er niet veel meer bij. Maar ons grote brein is het resultaat van het gestadig doorgaan van het prenatale groeitempo tot latere leeftijd. Die verlengde kindertijd maakt cultuuroverdracht door opvoeding en leren mogelijk. Dieren zijn alleen in hun jeugd flexibel en speels maar volgen tegen hun volwassenheid al gauw strak geprogrammeerde patronen en wijken daar niet meer vanaf. Ze worden een beetje chagrijnig. Volgens Lorenz komt de ‘vitaliteit’ van de menselijke soort door het gegeven dat hij altijd in een staat van ontwikkeling blijft: een gave die hij te danken heeft aan zijn neotenie. We worden nooit helemaal volwassen: spoortreintjes hebben vaak meer belangstelling van vaders en opa’s dan voor wie ze bedoeld waren; het aantal casino’s in Paramaribo overtreft elk voorstellingsvermogen en op elk moment van de dag trakteert de TV op een voetbalwedstrijd of een spelletjesprogramma. De historicus Johan Huizinga noemde ons in zijn gelijknamige boek niet voor niets ‘Homo Ludens’, de spelende mens.
Het evolutionaire proces van neotenie – het behoud bij volwassenen van vormen en het groeitempo die kenmerkend zijn voor jeugdige stadia in de ontwikkeling – hangt samen met de lange menselijke levensduur. Vergeleken met andere zoogdieren komen alle stadia van het menselijk leven ‘te laat’. Geboren als hulpeloze embryo’s na een lange dracht en gerijpt na een verlengde kindertijd sterven wij op een leeftijd die ver buiten het bereik ligt van andere warmbloedige dieren.
Maar een kanttekening is op zijn plaats. We verwonderen ons over de snelheid van een muis en de traagheid van een walvis. Toch leven beide in het tempo van hun eigen biologische klok. Onze absolute newtoniaanse tijd is geen goede maatstaf voor veel biologische verschijnselen. Mathematisch gesproken leven alle zoogdieren gemiddeld dezelfde hoeveelheid ‘biologische tijd’. Ze ademen, ongeacht hun grootte, één keer op elke vier hartslagen. Kleine zoogdieren ademen snel en hebben een snelle hartslag, maar ademhaling en hartslag vertragen naarmate ze toenemen in grootte. Ook de verhouding van ademhaling en hartslagtijd tot levensduur is constant. Gemeten naar de inwendige klok van hun eigen hartslag en hun eigen ademhaling leven alle zoogdieren relatief even lang. Alleen de mens is in veel meer opzichten dan alleen zijn intelligentie uniek. Hij leeft door zijn neotenie ongeveer drie keer zo lang als elk ander zoogdier van zijn lichaamsgrootte redelijkerwijs zou moeten leven, en hij ademt dan ook drie keer zoveel.
Het menselijke bewustzijn is op de geologische klok ongeveer één minuut voor middernacht ontstaan en we lijken in dat opzicht dan ook een soort ‘eendagsvliegen’ in de kosmische tijd. De vraag zoals gesteld in de slotalinea van het stukje ‘Leven en dood’ in Dagblad Suriname van 28 maart 2017, verliest dan ook nog niets van haar actualiteit.
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!