Geloven en weten

Suriname is een gelovig land. Het rozekleurige deel van de papieren telefoongids van Telesur telt drie volle pagina’s met vermeldingen van religieuze organisaties of daaraan gelieerde instanties. Rooms-katholiek, Evangelisch, Luthers, Hervormd of Gereformeerd, Bijbels, Islamitisch, Hindostaans, Zevendedag-Adventisten. Niet deskundig op religieus vlak vergeet ik er beslist een paar. Ook bejaardenhuizen, kinderhuizen en aanverwante inrichtingen zijn in Suriname veelal op religieuze leest geschoeid. Het land wijkt daarin overigens niet noemenswaardig af van de rest van het Zuid-Amerikaanse continent. De Spaanse en Portugese missie en zending hebben er na Columbus’ intocht in 1492 hun bekeringswerk grondig verricht.
Mij is niet bekend of het Surinaamse Algemeen Bureau voor de Statistiek cijfers heeft over het percentage gelovigheid in Suriname, maar het zal dicht in de buurt van de 95 liggen. Hoe anders in het steeds meer ‘seculier’ wordende Europa en speciaal het Noordwestelijke deel daarvan. Op het Nederlandse journaal onlangs nog het bericht dat bij een enquȇte een meerderheid van de Nederlanders aangaf niet meer te behoren tot een Kerkgenootschap. En uit een onderzoek van de (christelijke) Vrije Universiteit van Amsterdam bleek dat nog maar 16,6 procent van de Nederlanders geloofde in het bestaan van een God. En dat ondanks de instroom in de afgelopen decennia van grote aantallen streng gelovige Islamieten – aanvankelijk ‘gastarbeiders’ en later merendeels vluchtelingen.
Ontkerstening
In religieuze kring wordt die ontkerstening wel in verband gebracht met materialisme, hedonisme en oppervlakkigheid, waarbij verdieping in de hogere waarden des levens op de achtergrond raakt. Een ‘leuk leven’ wordt de hoofddoelstelling in plaats van het dienen van God en de naaste, waartoe de religies oproepen. Het gevolg is duidelijk: algeheel moreel verval en teloorgang van de verbindende kracht van het christendom. Geloofsovertuigingen inspireerden in die visie het overgrote deel van het volk en legden daarmee het normatieve fundament van de samenleving. Erosie van deze levensbeschouwelijke houding heeft negatieve gevolgen voor de gedragingen van de burgers en dus voor de beschaving. Immers, wie ervan overtuigd is dat hij na zijn dood verantwoording moet afleggen voor zijn aardse daden en na een zondig leven in de hel terechtkomt, wordt gestimuleerd tot fatsoen. Zo ongeveer luidt de redenering in kerkelijke kring.
Maar de veronderstelling dat de religies het alleenvertoningsrecht zouden bezitten van normen en waarden, van moraal en deugdzaamheid, is door vrijwel alle denkers over de grondslagen van de moraal al lang geleden naar het rijk der fabelen verwezen (‘Feit, recht en macht’, Dagblad Suriname 30 november 2017). En men hoeft geen filosoof te zijn om te constateren dat bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke kerk door zijn grootschalige en wereldwijde seksuele misbruik alle aanspraak op een monopolypositie waar het de moraal betreft heeft verspeeld. Die kerk wordt door sommigen eerder gezien als criminele organisatie en er worden daadwerkelijk gerechtelijke procedures tegen haar aangespannen.
Zouden zich ook ‘wetenschappers’ bevinden in het percentage van 95 dat we gemakshalve hebben aangenomen als het percentage gelovigheid in Suriname? Of zouden die zich zonder uitzondering bevinden in de resterende vijf procent niet-gelovigen? Het zou interessant zijn als het statistiekbureau ook over die gegevens beschikte. De vraag is nauw verbonden met die naar de relatie tussen geloof en wetenschap. Maar niet èlk gebied van de wetenschap: voor het oplossen van de laatste stelling van Fermat is het weinig relevant of men al dan niet denkt dat God de wereld in zes dagen schiep en de zevende dag even uitrustte, maar voor de bioloog is dat een kwestie van serieus genomen te worden door vakgenoten of niet.
Voor het overgrote deel van de wetenschappers, speciaal die in wier vakgebied zaken als oorsprong en evolutie van materie en leven een rol spelen zoals fysici, biologen, geologen, kosmologen en astronomen, hebben wetenschap en godsdienst niets met elkaar van doen. Zij vinden vrijwel zonder uitzondering dat godsdienstige theorieën geen wetenschappelijke basis hebben. Sedert de wetenschappelijke revolutie die begon in de zeventiende eeuw heeft de wetenschap dan ook alle stellingen uit de christelijke godsdienst weerlegd. Copernicus en Galileï verwijderden de Aarde uit het centrum van het heelal, Buffon en Hutton toonden aan dat de Aarde veel ouder is dan de Bijbel meende en Darwin onttroonde mens van zijn speciale plaats in de schepping. Het zijn voorbeelden uit een lange reeks. Sommige wetenschappers stellen dat, uit het enkele feit dat er zoveel verschillende godsdiensten bestaan elk met de ambitie de enige juiste te zijn, logischerwijze volgt dat ze allemaal fout moeten zijn. Enkele gaan nog verder en stellen dat religie de aartsvijand van de wetenschap is die de ontwikkeling van de wetenschap met eeuwen vertraagde en dat nog steeds doet. Een ‘cultureel virus’. Sterke anti-godsdienstige gevoelens vindt men intussen bij een lange reeks vermaarde geleerden.
Reductionisme
Frictie tussen de wetenschap en de religie komt onder meer naar voren in de door de wetenschap geclaimde maar door de religies bestreden reductie van het leven tot zuiver fysische processen (‘Blinde Klokkenmaker’, Dagblad Suriname 23 juni 2018). Die reductie vloeit voort uit het reductionisme, een wetenschappelijke traditie die wordt beschouwd als een van haar krachtigste instrumenten: het terugbrengen van alles uit onze ervaringswereld tot eenvoudiger elementen. Zo kan men een scheikundige reactie opvatten als de beweging van atomen en de interactie van fysische krachten. De reactie wordt aldus gereduceerd tot eenvoudige gegevens uit de natuurkunde. Op dezelfde wijze kan men stellen dat levensprocessen niet anders zijn dan gecompliceerde chemische en dus ook fysische processen en bewustzijn uiteindelijk ook een eigenschap van de ‘levenloze’ materie.
Tegencultuur
De aanval op het reductionisme en speciaal de reductie van het menselijk leven tot een fysisch proces kwam behalve van de religies ook van de ‘Counterculture’ uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, met de invoering van mystieke elementen in een eigensoortige ‘wetenschap’. Boeken als ‘God and the New Physics’, ‘De Tao van Fysica’, ‘Moment of Creation’ en ‘The Mind of God’ gingen gretig over de toonbank. Het omvatte holistische ‘theorieën van alles’ met metafysische of mystieke elementen. De meesten van deze auteurs hingen overigens geen formele godsdienst aan, maar hanteerden de term ‘god’ veelal als metafoor. Volgens hen zou de wetenschap dingen willen verklaren die in hun begrippenkader buiten de wetenschap vallen.
Het is dezelfde mystiek die de sterk toegenomen interesse in de kosmologie in de twintigste eeuw verklaart. Kosmologie, zwarte gaten, supernova’s, rode reuzen, witte dwergen en sommige aspecten van de quantummechanica ontwikkelden zich tot een cultus, een pseudo-religie. Gretig wordt deze populaire ‘wetenschap’ omarmd door het publiek dat door de teloorgang van de traditionele godsdiensten op zoek is naar alternatieve waarden: wetenschap wordt een substituut voor godsdienst.
Kosmologie
Naast de evolutie-biologie is de kosmologie bij uitstek het terrein waar godsdienst en wetenschap aan elkaar raken. Speciaal de ‘big-bang’ theorie heeft een quasi-religieus aspect: verklaring van het ontstaan van de materie. Niet voor niets omarmde het Vaticaan de theorie direct en zag haar als een bewijs voor de ‘creatio ex nihilo’: de schepping uit het niets. De big-bang zelf zou dan de scheppingsdaad zijn, temeer omdat haar scenario’s door astronomie en astro-fysica nooit op bevredigende wijze zijn verklaard – ook niet door de geopperde ‘quantumfluctuaties’ van de lege ruimte waarbij energie plotseling in materie zou zijn omgezet.
Een nieuwe dimensie in het debat is het antropisch principe, dat stelt dat wij het heelal slechts kunnen waarnemen als gevolg van een reeks zeer nauwkeurige verhoudingen van natuurkundige constanten. Was de waarde van de gravitatieconstante iets anders dan was leven op onze planeet niet mogelijk. Was ze iets groter zijn geweest dan hadden zich geen planeten zoals de aarde kunnen vormen. Zou de constante iets kleiner zijn geweest zouden alle sterren snel tot ‘witte dwergen’ zijn verworden. Explosies van supernova’s die voor de elementen zorgen waaruit het leven bestaat, hadden dan niet kunnen plaatsvinden. De natuur zit vol met toevalligheden zonder welke het leven op aarde niet mogelijk was geweest. Ook dit antropisch principe wordt enthousiast door theologen opgevoerd als bewijs voor de oorzakelijkheid van het heelal: het is zó ontworpen dat het leven, en dus wij, kunnen bestaan. Daarom moet er ook een ontwerper zijn, stellen zij. Niet duidelijk wordt wie de ontwerper ontwierp.
Sommige kosmologen benaderden het probleem op andere wijze. Naar hun mening kan het heelal nooit helemaal begrepen worden en dit onbegrijpelijke identificeert men met God. Zij menen dat vanuit een achterhaald antropomorfisch standpunt God als een persoon wordt voorgesteld, meestal masculien en met baard. Maar dat is volgens hen een onjuiste voorstelling: God en het heelal vormen één geheel. Wetenschappers vechten een God uit het verleden aan, zo stellen deze kosmologen.
Theologie wetenschap?
In wetenschappelijke kring en speciaal de vakgebieden die raken aan de oorsprong van materie en leven, is de algemene opvatting dat theologie niet als wetenschap kan worden beschouwd, dat wil zeggen dat zij niet op wetenschappelijke wijze beoefend kan worden. Daarvoor zijn er tal van argumenten. Zo leidt een theologische interpretatie van Bijbel, Koran of enige andere openbaring in een ‘heilig boek’ tot een onoplosbaar dilemma: hoe kan men met behulp van de rede en wetenschappelijke kennis een ‘openbaring’ beoordelen? In de eerste plaats ontkent men dan impliciet het ‘openbaringskarakter’ terwijl de geloofsinhoud het bovennatuurlijke betreft en dus op geen enkele wijze de toets van rede en wetenschap kan doorstaan.
Tegenover de stelling dat theologische hypothesen over God niet toetsbaar zijn in de zin waarin wetenschappelijke hypothesen dat zijn, stellen theologen dat theologische hypothesen getoetst kunnen worden door een ‘mystieke ervaring van God’. Maar het begrip ‘ervaring’ wordt dan heel anders gebruikt dan in de methodologie van de empirische wetenschap. Daarin staat ‘ervaring’ voor een intersubjectief controleerbare ervaring. Helaas zijn ‘godservaringen’ (behalve in het hiernamaals) oncontroleerbaar en ze zijn bovendien cultureel bepaald: ze verschillen van cultuur tot cultuur. Ze hebben geen betrekking hebben op een onafhankelijke realiteit.
Omdat de theologische interpretatie van de Bijbel of de Koran of welk ander ‘heilig boek’ dan ook, in tegenstelling tot een zuiver historische interpretatie, uitgaat van de onwetenschappelijke assumptie dat er een God bestaat, onderscheidt ze zich wezenlijk van echte interpreterende wetenschappen. Conclusie moet dan ook zijn dat theologie geen wetenschap is en wegens haar onwetenschappelijkheid niet thuishoort in het wetenschappelijk onderwijs.
Tenslotte
Het valt soms niet mee te beseffen dat ons leven eindig is en dat wij de speelbal zijn van een slecht beïnvloedbaar toeval. Dan is het wel handig, zo’n ‘hiernamaals’ als doekje voor het bloeden, maar niet ondersteund door enig empirische bewijs. Wie gelooft in de natuurwetten kan niet ook geloven in een imaginaire figuur die op beslissende momenten bijspringt als het fout dreigt te lopen of zorgt voor de overwinning in een voetbalwedstrijd als we maar vooraf een kruisje hebben geslagen.
Mogelijk zijn wij door de evolutie geselecteerd op geloof waarbij agressieve godsdiensten zoals het oude Christendom en de radicale Islam extra overlevingswaarde voor de groep opleverden. Maar er zitten veel meer primitieve eigenschappen met overlevingswaarde in onze genen. Agressie, discriminatie en egoïsme zijn stevig in onze genen verankerd, maar wij doen ons best om daaraan niet toe te geven en slagen daar zelfs af en toe in.
Het ‘geloof’ leert mensen op gezag dingen aan te nemen, ondanks vaak overweldigende bewijzen voor het tegendeel. Het is vergelijkbaar met het naïeve idee van kleine kinderen dat volwassenen alles weten. Zo weerspiegelt de religieuze ‘Intelligent Design’ theorie een fundamenteel onwetenschappelijke manier van denken: aanhangers zoeken gaten in de kennis en gaan ervan uit dat alleen God die kan opvullen. Maar naarmate de wetenschap voortschrijdt, vult die steeds meer van die gaten op en blijft er voor de ‘Designer’ geen plekje meer over. Bovendien is er zo’n overtuigende verklaring voor het ontstaan van al die complexiteit: natuurlijke selectie en de overerving van eigenschappen.
Het geloof is ook allerminst de basis voor moreel besef: ook altuïsme en vrijgevigheid zijn een uitvloeisel van natuurlijke selectie (‘From A Distance’, Dagblad Suriname 13 november 2017). Waarden en normen van gelovigen en atheïsten verschillen in niets van elkaar en bovendien verschillen ze in de tijd: waar vroeger slavernij werd verantwoord met een beroep op de Bijbel druist het nu tegen de wil van God in. Het woord Gods is blijkbaar voor meerdere interpretaties vatbaar.
Alleen de wetenschap kan mensen bevrijden van waanideeën, zoals dat runderen heilig zijn, dat het consumeren van niet-ritueel geslachte dieren of dat van varkens zondig is evenals het eten van ongeschubde vissen (die bestaan niet eens) en dat vrouwen in hun ‘periode’ onrein zijn. Zou het niet prachtig zijn als het roze gedeelte van de telefoongids van Telesur over een aantal decennia (dan uitsluitend nog in digitale vorm) evenveel, maar nog liever meer, pagina’s aan wetenschappelijke organisaties dan aan religieuze telt?
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!