Nietsnutten

Zoals in het stukje ‘Geaardheid’ in Dagblad Suriname van 11 april 2018 aangestipt, kennen de diverse onderdelen van levende wereld een breed scala aan vormen van replicatie. Zo komt, vooral bij ‘lagere’ organismen, ongeslachtelijke of aseksuele voortplanting vaak voor. Zij delen zich in tweeën, snoeren een stukje van zichzelf af, vormen bollen, knollen of stekken die elders een nieuw leven kunnen beginnen. Of zij laten de eicel zonder zaadcel tot ontwikkeling komen, zoals sommige vissen en amfibieën doen. Maar voor mensen is geslachtelijke voortplanting de norm. De voordelen, verbonden aan geslachtelijke voortplanting vergeleken met de ongeslachtelijke vorm zijn legio.
Twee soorten
Om geslachtelijke voortplanting met de daarmee verbonden voordelen mogelijk te maken moeten er dus twee soorten individuen zijn. We noemen hen ‘vrouwen’ en ‘mannen’. De evolutionaire ontwikkeling verliep zo dat één van die twee een hoofdrol in de voortplanting ging vervullen. Vrouwen doen een fysiek onevenredig grote investering in het nakomelingschap ten opzichte van mannen. Het had gemakkelijk anders gekund zoals de dierenwereld – gewervelden en ongewervelden – laat zien. Het vrouwtje van de Rosse franjepoot, een watervogel die broedt in het Noordpoolgebied, legt eieren maar kijkt er verder niet naar om. Zij flirt na het leggen meteen weer met andere mannetjes. Haar trouwe echtgenoot broedt in zijn eentje de eieren uit en hij alleen zorgt voor de jongen. Het vrouwelijk zeepaardje brengt haar eicellen in de buidel van het mannetje waar ze bevrucht worden. Alleen het mannetje beschermt de embryo’s en brengt de jongen groot. (Niet verwonderlijk dat zowel bij de Rosse franjepoot als het Zeepaardje de vrouwtjes met elkaar wedijveren om de gunst van de mannetjes!).
Maar bij ons mensen is het het vrouwtje dat negen maanden lang het nakomelingschap in haar eigen lichaam herbergt en daarna voedt via datzelfde lichaam. Vervolgens neemt zij gedurende een lange periode de dagelijkse zorg op zich tot de offspring min of meer zelfstandig is. De mannelijke bijdrage is fysiek verwaarloosbaar. Uit biologisch oogpunt is het overgrote deel van het mannelijke geslacht overbodig. Het zijn evolutionair gezien ‘nietsnutten’. Met een handvol mannetjes kan worden volstaan om de wereldbevolking op peil te houden. Toch zijn het diezelfde ‘evolutionaire nietsnutten’ die in de loop van de menselijke geschiedenis het voor de voortplanting zo cruciale andere geslacht hebben gedomineerd, onderdrukt en hun seksualiteit gecontroleerd. En dat nog steeds doen in sommige culturen.
Feminisme
Het feminisme heeft zich daartegen met kracht en in de Westerse wereld met succes verzet. Feminisme is eigenlijk een verzamelnaam voor een aantal uiteenlopende politieke en filosofische stromingen die seksistische onderdrukking willen verklaren en een halt toeroepen. Eruit springen het liberaal-feminisme, het gelijkheidsfeminisme, het verschilfeminisme en vooral een variant daarvan: het radicaal-feminisme. Die variant kenmerkt zich door een radicale veroordeling van mannelijkheid als intrinsiek dominant en destructief en huldiging van vrouwelijkheid als fundamenteel zorgzaam en egalitair. Volgens radicaal-feministische observatie ligt de mannelijke drang tot contrôle van de vrouwelijke seksualiteit exclusief aan de basis van de onderdrukking van vrouwen. Ze spreken zich evenwel niet uit over de oorzaken van genderverschillen en gaan ervan uit dat die hun vorm krijgen door socialisatie en leerprocessen.
Ik draag het radicaal-feminisme een warm hart toe, ook al omdat het radicale mij nader is dan het gematigde en ik niets heb met ‘gulden middenwegen’. Maar dit keer behoeft de stelligheid van het radicaal-feminisme nuancering. Tussen het radicaal feminisme en de wetenschap – speciaal de evolutiebiologie – bestaat een moeizame relatie. Volgens radicaal-feministen is wetenschap een blanke, mannelijke onderneming die een androcentrisch wereldbeeld belichaamt en die dient om zowel vrouwen als de natuur te beheersen. Iedereen komt volgens hen ter wereld als ‘tabula rasa’, een onbeschreven blad, en het is de samenleving die het kind vanaf zijn vroegste jaar op het heteroseksuele pad dwingt.
Sekseverschillen
Dat laatste is een opvallende onjuistheid. Het ingeboren zijn van sekseverschillen wordt door de psychologie als vaststaand beschouwd. Socialisatie schiet tekort als verklaring, want het verschil komt al op de eerste levensdag tot uiting. Pasgeboren meisjes of jongens beschikken als gevolg van verschillende prenatale hormoonniveau’s al over een waaier aan predisposities die gestructureerd zijn om door omgevingsprikkels in verschillende richting geactiveerd te worden. Kenmerkend zijn de grotere gerichtheid van meisjesbaby’s op mensen en die van jongensbaby’s op voorwerpen. En ondanks de vrijwel gelijklopende hedendaagse opvoeding in de ‘westerse wereld’ van meisjes en jongens manifesteren zich bij meisjes ook zonder aanmoediging andere speelgoedvoorkeuren dan bij jongens. Socialisatie en opvoeding spelen wel een rol want ze bieden de voorwaarden voor ontplooiing. Maar geen enkele socialisatietheorie geeft een fundamentele verklaring voor genderverschillen. De sociale roltheorie vormt daarop in zekere zin een uitzondering.
Scepsis ten aanzien van wetenschap
De scepsis van het radicaal-feminisme ten aanzien van de wetenschap berust op vooroordelen en kennislacunes. Feminisme en wetenschap behoren geen tegenstanders van elkaar te zijn maar bondgenoten. Dat geldt speciaal de socio-biologie ofwel evolutie-psychology. Toen vrouwen in de loop van de vorige eeuw vaste voet kregen in de academische wereld bleek inderdaad dat sommige theorieën binnen de biologische wetenschappen doordrongen waren van mannelijke vooroordelen. Sedertdien hebben vrouwelijke wetenschappers dat androcentrische perspectief stelselmatig en grondig bijgesteld.
Waarom is een evolutionaire benadering voor het verklaren van het mannelijke streven om macht uit te oefenen over vrouwen te prefereren boven een sociologische zoals het feminisme wil? Het is omdat een evolutionaire benadering zich niet alleen, zoals het feminisme, afvraagt hoe mannen macht uitoefenen over vrouwen, maar de dieper liggende vraag onderzoekt waarom mannen überhaupt macht over vrouwen willen, hetgeen feministen meestal als een gegeven beschouwen.
Sociale roltheorie
De beantwoording van die fundamentele vraag waarom mannen vrouwen willen domineren gaat vooraf aan andere. De meeste evolutionair-psychologen menen dat de sociale roltheorie geen afdoende verklaring biedt voor de mannelijke dominantie. Volgens die theorie hebben sekseverschillen geen geëvolueerde psychologische maar biologische predisposities: louter lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen (grootte en kracht, het krijgen van kinderen) leiden tot een voorspelbare taakverdeling. Maar voor het initiële stadium van homo sapiens is de sociale roltheorie naar mijn mening juist wèl steekhoudend. De fysieke dimorfie tussen mannen en vrouwen, die bij de prehominiden en de eerste hominiden (als gevolg van selectiedruk) veel groter was dan bij de huidige mens, is zonder twijfel een cruciale factor geweest voor de allereerste uitingen van mannelijke dominantie. Door zijn grotere gestalte en grotere kracht heeft de man aanvankelijk de vrouw kunnen onderwerpen. In primitieve culturen zoals die van de Islam is daarin niet veel veranderd, maar in de hedendaagse kennismaatschappij waarin vrouwen op voet van volledige gelijkheid met mannen opereren en concurreren en waarin lichamelijke kracht is vervangen door die van machines en robots, heeft fysieke kracht vanzelfsprekend weinig of geen betekenis meer.
Patrilokaliteit
Die initiële onderwerping van de vrouw door de man werd al vroeg gefaciliteerd door de vermoedelijk afgedwongen patrilokaliteit: het intrekken van de vrouw bij de verwanten van de man. Zij is ook de norm bij alle andere primaten. Volgens Sarah Hrdy (‘Apen op vliegreis’, Dagblad Suriname 3 september) is daarin een verandering ten goede gekomen met het opkomen van het systeem van matrilokaliteit: de vrouw blijft na het huwelijk (of wat daarop lijkt) in haar geboortegemeenschap en niet vertrekt niet naar de voor haar vreemde omgeving van haar partner.
Seksuele selectietheorie
De theorie die de confrontatie met wetenschappelijk bewijsmateriaal rond geëvolueerde genderverschillen moeiteloos doorstaat is de ‘seksuele selectietheorie’. Vanuit het perspectief van natuurlijke selectie zijn beide geslachten gelijk. Ze werden in hun ontstaansgeschiedenis geconfronteerd met dezelfde behoeften: het vinden van voedsel, zich warm houden, het vermijden van vijanden. Maar hun reproduktieve problemen liepen ver uiteen. Door hun ongelijke ouderlijke investering konden mannen en vrouwen hun reproductief succes op verschillende wijze verbeteren en dat leidde tot aanzienlijke psychologische verschillen tussen de seksen. Mannelijke partnervoorkeuren beïnvloeden de evolutionaire ontwikkeling van de vrouwelijke fysiologie en psychologie omdat ze mede bepalen welke vrouwelijke kenmerken zich over de volgende generaties zullen verspreiden. Hetzelfde geldt uiteraard voor vrouwelijke partnervoorkeuren.
De seksuele selectietheorie kan een belangrijke dimensie toevoegen aan de feministische interpretatie van het patriarchaat. Feministen zien mannelijke dominantie meestal als een culturele constructie en als een doel op zich: een obsessie met macht. Maar de evolutiepsychologie toont aan dat de wortels van het patriarchaat dateren van vóór het ontstaan van de menselijke soort: mannelijke dominantie is tenslotte wijdverspreid onder zoogdieren. Vanuit evolutionair perspectief is de motor achter het patriarchaat dan ook niet een mannelijke obsessie met macht maar seksuele selectie: mannelijke contrôle van de in de reproduktie het meest investerende sekse.
Patriarchaat onvermijdelijk?
Betekent dit dat het patriarchaat onvermijdelijk is? Mannen willen reproduktief waardevolle vrouwen controleren, maar daarnaast concurreren ze ook onderling om vrouwen, om status en om middelen. Dat laatste omdat het hen helpt de andere sekse aan te trekken. Ze vormen coalities maar doen dat vooral om sterker te staan in hun competitie met andere mannen. Vrouwen zijn evenmin verenigd in hun belangen met hun seksegenoten: zij strijden onderling om mannen met een hoge status en veel middelen en zetten jeugd en schoonheid in om in te spelen op geëvolueerde partnervoorkeuren van mannen. Ligt de ‘schuld’ voor het patriarchaat dus bij vrouwen ? Notie van schuld is zinloos bij een proces dat zich over miljoenen jaren uitstrekte. Het betekent wèl dat de krachten die aan de basis van het patriarchaat lagen nog steeds werkzaam zijn. Beide geslachten dragen bij tot de bestendiging ervan. Vrouwen doen dat door te blijven kiezen voor en te concurreren om machtige en rijke mannen. En door hun kinderen te socialiseren op manieren die mannelijke dominantie in stand houden.
Deze complexiteit doet overigens geen afbreuk aan de legitimiteit van de feministische streefdoelen, integendeel. Ze bevestigen eens temeer dat vrouwen hun eigen bronnen van macht en invloed hebben en kunnen aanwenden. Zij kunnen gedragspatronen die bijdragen aan het instandhouden van het patriarchaat wijzigen, vrouwelijke politieke solidariteit verder ontwikkelen, wetten initiëren die vrouwen nóg meer economische zelfstandigheid waarborgen en in het algemeen overheidsbeleid bevorderen dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen verder verkleint. Een evolutionair perspectief kan het feminisme versterken door de ultieme oorzaken van het mannelijke verlangen tot contrôle van vrouwen te identificeren en door analyse van systemen van genderongelijkheid. De sociobiologische analyse van de wortels van het patriarchaat op haar beurt kan profiteren van de inzichten van feministische theoretici.
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!