Van aap tot mens

Darwin ontketende met zijn ‘On The Origin of Species’ in 1859 een revolutie, niet alleen in de wetenschap. En toen hij in de Britse Academie van Wetenschappen betoogde dat mensen moesten worden ingedeeld in de orde van de primaten, klasse van de zoogdieren, was de boot helemaal aan. Hij noemde de mens een ‘dier’ en dat was lijnrecht tegen de opvatting van de mens als ver boven de natuur verheven. Ferventste tegenstander was de ‘Church of England’: soorten zijn onveranderlijke delen van een georganiseerde hiërarchie en het menselijk leven is uniek. Overigens was de Zweedse taxonoom Linnaeus met zijn indeling van het dierenrijk Darwin al honderd jaar zonder ophef voorgegaan.
Sedertdien laten vergelijkende anatomie-studies geen twijfel over het gelijk van Linnaeus en Darwin. Afgezien van de inwoners van een paar landbouwstaten in het Mid-Westen van de VS is de theorie in de Westerse wereld onbetwist: de bewijzen zijn overstelpend. Interessant is de vraag hoe de evolutie van aap naar mens kan hebben plaatsgevonden.
De gangbare hypothese, gesteund door DNA-onderzoek, is dat moderne mens ongeveer tweehonderdduizend jaar geleden in Oost-Afrika ‘ontstond’ en dat hij zich daarna over de rest van de wereld verspreidde. Eerst het Midden-Oosten en daarna Europa, Azië, Australië en via de Beringstraat het ongerepte Amerika. Maar het beeld van de afstamming van homo sapiens is geen overzichtelijke stamboom maar eerder een grillige struik. Want behalve de genealogische complexiteit is er tal van andere problemen als gevolg van de verschillende interpretatie van fossiele overblijfselen. In die periode waren bijvoorbeeld mannen en vrouwen zó verschillend in bouw -veel meer dan nu – dat men ze abusievelijk als aparte soorten zag.
Kijkend naar de evolutie vallen een aantal dingen op. Zoals het feit dat onze voorouders op zeker moment rechtop gingen lopen. Ongeveer vijf miljoen jaar geleden – de hominiden waren nog lang niet op het toneel verschenen – was heel Afrika bedekt met een dicht regenwoud. Door klimaatverandering (niet door CO₂ !) werd het koeler en droger. Het regenwoud trok zich terug en er ontstonden uitgestrekte grasvlakten. De mensapen kwamen uit de bomen en gingen het open veld in. In hoog gras is rechtop lopen nuttig voor iemand van hooguit anderhalve meter. Je ziet roofdieren aankomen en maar een deel van je lijf komt in de zon. En de luchttemperatuur is daar al lager dan aan de grond. In combinatie met een onbehaarde huid en zweetklieren heb je het minder warm. De motorische besturing voor het rechtop lopen van onze jagende voorouders vereist een grote complexiteit van het centrale zenuwstelsel, speciaal de hersenen.
De menselijke evolutie speelde zich voor een groot deel af in de buurt van de grote Oost-Afrikaanse meren en lopen op twee benen is handig in ondiep water. Het dieet werd uitgebreid met vis, schaal- en schelpdieren. Nog later ging de mensaap misschien ook zwemmen, wat kan hebben geleid tot onbehaardheid en de benedenwaartse gerichtheid van de neusgaten.
Maar het belangrijkste voordeel van tweebenigheid is dat de handen vrijkomen waardoor men dingen kan dragen. Voedsel kan naar huis worden gebracht en het overschot geruild voor ander eten. Men gaat samenwerken en er ontstaan complexe sociale verbanden die intelligentie vereisen. Evolutiepsychologen zeggen dat groepsgrootte correspondeert met de grootte van het brein: hoe ingewikkelder de sociale verbanden des te groter de hersenen. Kennis en vaardigheid maken indruk op de ‘andere sekse’ en zo draagt ook seksuele selectie bij aan de evolutie van het brein.
Handen die niet meer nodig zijn voor het grijpen van boomtakken kunnen veel meer. Werktuigen maken bijvoorbeeld. De eerste stenen werktuigen markeren het ontstaan van cultuur: overdracht van kennis via niet-genetische weg van generatie op generatie. Cultuur vereist denkkracht. Verder duidt het gebit van gevonden fossielen van de eerste hominiden op een veranderd dieet: van plantaardig naar eiwitrijk vlees. Ook dat is in fysieke zin bevorderlijk voor het ontwikkelen van een groter brein.
De veranderde stand van het hoofd maakt de mond- en keelholte geschikt voor het ontstaan van spraak en daarna de evolutie van taal en daarmee weer selectie voor grotere hersenen. Bewustzijn en zelfreflectie ontstaan. En de notie van polariteit: verleden – toekomst, zichtbaar – onzichtbaar, grijpbaar – ongrijpbaar. En goed versus kwaad, dus normatief bewustzijn. Dat is evolutionair voordelig: door je aan afspraken te houden en anderen niet te bedriegen vermijd je conflicten in de groep. Door in een groep te leven heb je grotere overlevingskansen dan wanneer je op eigen houtje je kostje bij elkaar scharrelt.
Ook ‘indirecte wederkerigheid’ – ‘ik doe wat voor jou in de hoop dat jij straks wat voor mij doet’ is voordelig. Normbesef kan leiden tot religie, die naleving van gedragsregels en daarmee de overlevingskansen van en in de groep bevordert. De kleiner wordende sekseverschillen van de hominiden ten opzichte van de aap-achtigen duiden op toenemende monogamie. Mensenbaby’s vragen zorg en aandacht en hun moeders hebben baat bij toegewijde partners die calorierijk voedsel aanleveren.
Aannemelijk is dus dat tweebenigheid, aanvulling van het dieet met vlees, monogamie, het ontstaan van cultuur en de groei van het brein innig met elkaar zijn vervlochten. Zij hebben elkaar wederzijds beïnvloed en versterkt waardoor de moderne mens uniek onder de primaten werd.
Zo zou het scenario voor het ontstaan van de eerste mensen in heel kleine stapjes en over perioden van duizenden jaren kunnen zijn geweest. Het zijn hypothesen en speculaties en niet meer dan dat. Experimenteel onderzoek is onmogelijk en ook kan men de band van het leven op aarde niet terugspoelen. Maar hoe de evolutie van hominiden ook precies is verlopen, het is vrij zeker dat er in Afrika tussen tweeëneenhalf en anderhalf miljoen jaar geleden tegelijkertijd een waaier van verschillende hominidesoorten naast elkaar leefde.
Anton van den Broek (jurist/bioloog)

error: Kopiëren mag niet!