Suriname heeft voorheen een periode gekend, waarbij er ongedekte muntbiljetten als betaalmiddel in omloop werden gebracht. Het waren toen biljetten van een gulden en van twee gulden en vijftig centen. De intrinsieke waarde van de Surinaamse munt werd middels beleid van de toenmalige overheid op een fictieve waarde vastgesteld. Doordat deze methode klaarblijkelijk teveel geld in omloop had gebracht, besloot de regering om over te gaan tot het afromen van het teveel aan geld. Men ging toen over tot het uitgeven van obligaties. Maar hierdoor ontstond er een grote schuld van de staat aan de samenleving. En bovendien moest die ook nog binnen een bepaalde periode worden terugbetaald. De toenmalige kundige Governor van de Centrale Bank, thans wijlen, heeft middels bankwetten het vertekend beeld van de waarde van de Surinaamse munt op een correcte wijze op het juiste spoor gezet. Zaken zijn geordend en vastgelegd. Hierdoor zijn regeringen niet meer bevoegd om ongedekte muntbiljetten als voorheen in omloop te brengen. Het is alleen de Centrale Bank die bevoegd is bankbiljetten in omloop te brengen. Indien de regering van oordeel is dat er een afroming van de in omloop zijnde hoeveelheid aan SRD moet plaatsvinden, omdat deze een te zware druk op de valuta markt teweeg brengt, zal zij dan op haar beurt de juiste maatregelen moeten treffen. Het afromen mag natuurlijk niet leiden tot een SRD schaarste in Suriname. Het is bekend dat het materiele levenspeil van onze leefgemeenschappen onderling aanmerkelijk van elkaar verschillen. Sommigen hebben meer geld nodig dan anderen om adequaat te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Weer anderen met een overwegende primitieve levensvorm hebben minder geld nodig om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Wij weten dat de staat financiële steun aan grote delen van de samenleving verstrekt in de vorm van AOV, kinderbijslag en andere sociale bijstanden. Wanneer er echter in ogenschouw wordt genomen dat de staat jaarlijks vele miljoenen jaarlijks van deze voorzieningen aan de samenleving in het binnenland uitkeert en dat deze bedragen waarschijnlijk voor een heel groot deel niet op kort termijn in de Surinaamse economie zullen terugvloeien is het verwachtbaar dat zulks op lang termijn een aanmerkelijke schaarste teweeg zal brengen aan SRD in het land. Er mag in deze worden gesproken van het oppotten van geldmiddelen in die gebieden. De regering zal dan bij een eventuele afroming van de hoeveelheid in omloop zijnde SRD hiermede rekening moeten houden. Een bankbiljet heeft namelijk een bepaalde intrinsieke waarde vanwege het feit dat het door goud en of deviezen bij de Centrale Bank is gedekt. Het heeft ook nog een ten opzichte van vreemde valuta’s toegekende wisselkoersmarge, welke bij verhandeling wordt toegepast. De hoogte van deze marge wordt berekend op basis van de waarde van de dekking door goud en of deviezen als bovengenoemd in verhouding tot de hoeveelheid SRD in omloop. Indien ten behoeve van de staatshuishouding de Centrale Bank frequent deviezen ter beschikking moet stellen van het bedrijfsleven en de reserve aan deviezen daardoor geleidelijk opraakt, zal de staat dan uiteindelijk ertoe moeten overgaan de SRD in omloop te doen afromen of de SRD te doen devalueren.
Edward Marbach