Ik stond er versteld van toen ik van een gewezen VOJ-inspectrice vernam dat er kinderen zijn die de vijfde klas hebben bereikt, maar in werkelijkheid een kennisniveau van de derde klas hebben. Deze kinderen zijn meestal op basis van leeftijd steeds bevorderd en als ze de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben, worden ze verwezen naar het toenmalige EBO, thans het voorbereidingsjaar van het LBO-A . De discussie met betrekking tot deze categorie leerlingen is ‘gelukkig’ opgestart in het kader van de herstructurering van het lagerberoepsonderwijs (LBGO, LTO, LHNO, ETS en EBO). De herstructurering van dit type onderwijs is erop gericht de studie competentiegericht aan te pakken, maar ook om de efficiëntie en effectiviteit van de opleiding op dit onderwijsniveau te bewerkstelligen. Voorts is er bij deze herstructurering ervan uitgegaan om zowel een verticale – als horizontale doorstroommogelijkheid te bieden aan de studenten. Er is daarbij rekening gehouden met het fenomeen laatbloeiers. De vijf typen lagerberoepsonderwijs zijn gegroepeerd onder de noemer Lagerberoepsonderwijs, verder te noemen LBO. Het nieuwe LBO is onderverdeeld in 3 niveaus, namelijk niveau A, B en C. Ik moet hierbij vermelden dat het A-niveau afgeleid is van de reeds bestaande B- en C- studierichting op het oude LTO, met het accent op de leerprogramma’s (eindtermen of leerdoelen) van zowel AVO als de praktijkvakken. De bedoeling van deze opbouw of benadering is dat het kind dat bijvoorbeeld van de vijfde klas in het voorbereidingsjaar instroomt, ook de mogelijkheid wordt geboden om de universiteit te bereiken. Hiermee geef ik aan dat het LBO de mogelijkheid biedt of opleidt tot technicus in de 13 studierichtingen op lagerniveau, dus direct voor de beroepenwereld, maar tegelijk ook aandacht besteed aan de cognitieve vorming van deze studenten. Als een student het A-niveau afgerond heeft, kan hij/zij als assistent in de gekozen studierichting in het arbeidersveld komen, maar deze student kan ook via de horizontale uitstromingsmogelijkheid binnen het B- en C- programma belanden om daarna via de MBO-opleiding ook de universiteit te halen. Een kind van B-niveau dat in zijn opzet meer op de praktijk is ingesteld, kan op soortgelijke basis de universiteit bereiken. Laat mij benadrukken dat er verschillende meningen bestaan over de main target van het LBO, met name het A- en B- niveau. Er van uitgaande dat het technisch kader een bepaalde verhouding moet kennen, kan voorzichtig gesteld worden dat de herstructurering rekening heeft gehouden met twee kerndoelen, namelijk opleiden voor de beroepenwereld op LBO-niveau, maar ook de mogelijkheid voor verder studeren waarbij de cognitieve ontwikkeling/vorming ook van toepassing is.
Het probleem
U zult het zeker interessant en progressief vinden wat ik samenvattend over het LBO heb uitgelegd. Maar ik begon met het probleem dat geconstateerd is bij enkele van de leerlingen van het voorbereidingsjaar van het LBO-A. Als deze kinderen niet eens het kennisniveau hebben van de vijfde klas, welke mogelijkheid hebben zij dan om de het LBO-A te doorlopen? Want laat mij ook aangeven dat in eerste instantie ervan werd uitgegaan dat er middels een remediërend programma deze groep leerling zou worden opgetrokken tot het niveau van de zesde klas. Er is ook rekening mee gehouden dat niet iedereen dit programma kan afwerken. Deze groep zou dan na een jaar, drie maanden of zes maanden direct praktisch opgeleid worden. De commissie die met deze zaak belast is moet nog een definitieve keuze maken voor de groep kinderen die in feite niet bestemd/berekend zijn voor wat genoemd wordt de cognitieve vorming, maar voor de praktijk (werken met de hand zoals wij dat populair in Suriname zeggen).
Het aantal van de groep van de vijfde klas die vanwege leeftijd telkens bevorderd is, ligt landelijk tussen de 650 en 1000 leerlingen. Uit informatie blijkt nu al dat de helft van deze leerlingen niet verder kunnen deelnemen aan de cognitieve vorming, ook niet middels een remediërend programma. Dat is op zich geen ramp. Want hiermede is wel rekening gehouden zoals ik eerder heb gesteld.
De ramp is echter in het basisonderwijs. Hoe is het zover gekomen dat haast duizend kinderen op jaarbasis de vijfde klas van de lagere school verlaten zonder te kunnen lezen en in enkele gevallen niet eens goed kunnen schrijven? Er is iets verschrikkelijks aan de hand binnen het lager onderwijs. Dat is de logische conclusie die uit dit feit getrokken kan worden. Hoe hebben wij als land dit zichtbare fenomeen van bevorderen op basis van leeftijd kunnen tolereren en geen alternatieve programma’s hebben kunnen of willen ontwikkelen om dit fenomeen aan te pakken? Als een kind niet kan lezen en schrijven, is dat reeds in de eerste klas, het huidige leerjaar drie evident. Desondanks laat de leerkracht of de school zo een kind rustig overgaan naar de volgende klas, totdat het kind de vijfde klas bereikt heeft en 15 jaar oud geworden is om daarna verwezen te worden naar het toenmalige EBO (ETO en ENO), thans het voorbereidingsjaar LBO-A.
Deze handeling van ons, met nadruk ‘ik’ erbij, is hemeltergend en zeer afkeurenswaardig. Het jammerlijke van dit alles is dat haast 100% van deze kinderen afkomstig zijn van de groep van sociaaleconomische zwakkeren, the have nots, in de gemeenschap. Wij hebben het nog niet eens over de drop-outs rate in Suriname wat betreft het basisonderwijs. Ik denk dat wij een voorbeeld moeten nemen van de Guyanezen op dit gebied. In de eerster plaats komt dat oud-koloniaal fenomeen van bevorderen wegens leeftijd niet voor. De Guyanezen hebben een remediërend programma vanaf het eerste leerjaar en dat werkt landelijk, dus ook op de scholen in het binnenland van Guyana, waar er identieke problemen zijn als op onze scholen in het binnenland.
In elk geval lijkt het mij goed om in het kader van het Basic Improvement Program meer het accent te leggen op remediërend onderwijs. Ik weet dat deze didactische aanpak meegenomen is in de in gang zijnde vernieuwing binnen het basisonderwijs. Ik vraag echter dat er meer aandacht besteed wordt aan deze didactische aanpak om geconstateerde hiaten bij leerlingen die achterstanden als resultaat (kunnen)hebben, vroegtijdig te nivelleren. Voorts denk ik dat wij dit schooljaar moeten stoppen met deze klassen discriminatie, om leerlingen wegens leeftijd te laten bevorderen. Mindshift ter zake is dringend geboden. Meer kansen, gelijke kansen voor elk kind ongeacht hun sociale klassen, moet steeds het devies zijn.
Bert Eersteling