Een fijn en interessant gesprek over de Pancáit en de Hindustaanse cultuur en de traditie (deel 2)

Aan de ene kant stond ik als onderzoeker en iemand die toch wel een beetje afweet van de Hindustaanse cultuur en traditie tegenover iemand die geschiedenis studeert en ontkent dat er een traditie als de Pancáit bestond. Wel een beetje lastig, omdat ik moest bewijzen wat wel en wat niet heeft bestaan als traditie onder de Hindustanen.
Terwijl, ondertussen de Pancáit in Suriname vervaagd is, vanwege de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de technologie, de sociale en intellectuele netwerken en de bouwkundige aanpassingen in de verre districten, de communicatie met de districten en de stad anderzijds als gevolg van ‘een snelle verbinding of communicatie’ met elkaar in de maatschappij, dichterbij brengt; hetgeen ook de sociale, economische en maatschappelijke verschuivingen sterk beïnvloed en de afstand tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid verkleint en vergroot in de samenleving (ook internationaal via de elektronica/massa communicatie).
Op een gegeven moment werd aan mij gezegd dat ik het – op een eenvoudige wijze – kon bewijzen of aantonen door de interviews die ik, over de cultuur en traditie van de verschillende Hindustaanse gemeenschappen in mijn bezit heb.
Echter was de discussie nog lang niet afgelopen. Het verplaatste zich elders en toevallig kwam Prof. Chan Choennie op hetzelfde moment langs. Ik nodigde hem uit om zich ook in de groep bij te voegen en legde hem uit waarover wij spraken. Ik vroeg hem of hij ook nader wenste in te gaan op het punt of er wel of geen Pancáit heeft bestaan in Suriname, vanwege zijn kennis over de Hindustaanse samenlevingen in Suriname en daarbuiten.
Hierna werd de discussie van minuut tot minuut interessanter, omdat wij vanuit ons eigen perceptie en ervaringen, overgingen tot uitleg van de mogelijke en bestaande structuren ter zake bestuursvormen op individueel en wijk- en buurtniveau, die binnen de Hindustaanse gemeenschappen in Suriname hebben bestaan. Hieronder viel ook de Pancáit als instituut.
Het interessante ervan was dat elk van ons (Prof. Chan Choennie en mijn persoon) min of meer op dezelfde lijn zaten, bekeken vanuit de historie.
De immigranten die naar Suriname als contractanten aankwamen, waren van oudsher bekend met de verschillende bestuursvormen in de wijken en de verschillende dorpsbuurten. Hiernaast waren ze ook in het land van herkomst bekend met de Pancáit. Het verschil in de oude en de nieuwe situatie was evenwel anders. Men had hun eigen dorp verlaten en men bevond zich met personen uit andere gebieden (districten uit India met verschillende culturen en tradities ) samen in een ander land met andere regels (het werken onder contract, beknotting van vrijheid, enz.). Wat meegenomen werd uit India was kennis over hun dorp, cultuur, tradities, geschiedenis, emoties, heimwee enzovoorts. Heel interessant hierbij is om ook de geschiedenis vanuit een ander bril te bekijken, namelijk uit de ervaringen van de immigranten en hun kinderen. Zij droegen de nodige leefomstandigheden aan ons over, via de opvoeding en in een later stadium via interviews en gesprekken (ten behoeve van onderzoek en dataverzameling over de geschiedenis, cultuur en traditie). In bepaalde gevallen maakten wij, als kinderen, de leefomstandigheden zelfs mee (omdat wij als kinderen onze grootouders als ex-contractanten of ex-immigranten kenden).
Tijdens het gesprek vertelde Prof. Chan Choennie aan ons dat bepaalde immigranten reeds in hun dorpen en woongebieden een bepaalde status hadden (vanwege hun kennis en ervaringen op het gebied van taal, cultuur en traditie). Op de boot naar Suriname werd er eveneens gebruik van gemaakt om bepaalde personen tot groepsleider te benoemen als groepscontactpersonen. Deze situatie werd voortgezet in Suriname. Een schoon voorbeeld hiervan is de benaming van: ‘Maháse’, hetgeen betekent meneer of groot heer. Vanuit de geldende normen en waarden genoot de ‘Maháse’ een bijzondere waardering onder de Hindustaanse gemeenschappen. Hetzelfde en een soortgelijke waardering genoot de persoon in de Surinaamse situatie in een wijk- of een buurt, hierna te noemen als Gáon ke Mukhiyá of dorpshoofd of hoofd van een buurt of een wijk. Deze twee prominenten verschilden in feite in functies en rollen. De ‘Maháse’ werd ook gezien als adviseur en tussenpersoon, tussen enerzijds de individuen en de gemeenschap en anderzijds tussen de Gáon ke Mukhiyá (dorpshoofd of buurt- en wijkhoofd).
In meeste gevallen was de Maháse ook lid van een dorpsraad of de Pancáit. Maar de gang naar de Pancáit was het uiterste geval. Allereerst werden zaken in huiselijke kringen afgehandeld met gezinshoofden, omdat het hoofd van een gezin een belangrijke inbreng (opvoeding door ouders) had en ook een belangrijke taak toebedeeld kreeg; vooral wanneer er ouderen er tussen waren. Een goede opvoeding binnen het gezin was een belangrijke pijler voor de ontwikkeling van een goede maatschappij. Indien er zaken waren die in huiselijke kringen niet afgehandeld konden worden, bracht men het naar de Pancáit of de Pancáit Sabhá.
Voorbeelden van enkele prominenten die belangrijke rollen vervulden, waren legio.
Hieronder volgen enkele namen uit het gebied langs de Matapica, Alliance, Schoonoord enz. Familie Soekransing, plantage Ostage (m.b.a. ‘Bier’/Blauwgrond), Saktoe (Soekdew Schoonoord, Constantia), Nathar later veranderd in Soman Gajadin m.b.a. Bahirá (Jj/69) Nieuw Meerzorg, Budhan (Bruinendaal), Badloe (Bruinendaal), ouders van Pater Moesai, Mohkam (Schoonoord/Hooyland), Akloe (Constantia), Chandrikasingh (Slootwijk), Gajadhar (Cottica) Ramdien (Cottica). Ook de winkeliers vervulden een belangrijke rol in het geheel als Mahájan. (wordt vervolgd)
Jan S. Soebhag

error: Kopiëren mag niet!