Ingezonden: Ons cultuurbeleid mist elke wetenschappelijke oriëntatie voor doelgerichte aanpak

Geheel tegen beter weten in zal Carifesta XI misschien straks het gelag moeten betalen van ons scheef gegroeid cultuurbeleid. Vooropgesteld natuurlijk dat er na de onafhankelijkheid sprake was van een bewust beleid. Cultuur heette vroeger ‘Volksontwikkeling’, althans dat vermoedde men, maar omdat het woord volksontwikkeling tot op heden nooit beleidsmatig goed is gedefinieerd, niet door politici en ook niet door de beleidsmakers, kende men de grenzen niet van deze volksontwikkeling. Doordat een correcte definitie van het woord altijd heeft ontbroken in ons land, heeft iedereen, weliswaar geheel te goeder trouw, er maar een invulling aan gegeven wat het beleidsterrein van volksontwikkeling had moeten zijn. Ons huidig cultuurbeleid is zodoende in de loop der tijd een soort ‘ratjetoe’ (=mengelmoes) geworden van alle soorten kunstuitingen. Iedereen deed maar wat hij of zij dacht dat goed was voor het land en noemde het dan ook doodleuk ‘cultuur’ en bijna nooit ‘volksontwikkeling’. De bekende gymnastiekleraar Fred Glans had in het begin van de jaren tachtig aan het beleidskader van het directoraat Cultuur uitgelegd, dat Surinamers niet aan ‘sport’ doen maar aan ‘recreatie’. Met andere woorden, Surinamers doen niet aan cultuur maar aan folklore. Dit laatste besef is helaas nooit goed doorgedrongen bij het kunstminnende publiek in ons land. Dit was blijkbaar in de periode februari – in het boek van Sedney wordt abusievelijk 31 februari vermeld, een datum die niet bestaat- tot 30 april 1982 ook niet bekend bij de toenmalige minister van Cultuur, Jeugd en Sport, die nu de hoogste baas is in ons land van Carifesta XI.
Onderzoek
Sinds de onafhankelijkheid van ons land op 25 november 1975 tot en met heden, is er maar een keer een landelijk cultuursociologisch onderzoek in Suriname uitgevoerd. Het betreft het onderzoek van februari 2002 van Mitrasingh en Badal onder 3.161 scholieren en 675 volwassenen. Dit onderzoek dat bekend staat als het UNESCO-project 00 SUR 602 en het resultaat ervan werd verspreid op 8 maart 2002 met als titel ‘Een nationaal onderzoek voor een cultuurbeleid in Suriname’ en het werd gepresenteerd in afwezigheid van de secretaris-generaal van de Nationale Unesco Commissie Suriname (NUCS), aan alle vertegenwoordigers van mediabedrijven in ons land. In dat resultaat wordt op bladzijde 4 ook de definitie van de Unesco voor cultuur geciteerd, die in 1982 in Mexico City was geformuleerd. Suriname was toen al lid van de Unesco.
Geschiedenis
Het is algemeen bekend dat Suriname de bloeitijd van cultuur heeft gekend in de periode 1980 tot ongeveer 1984. Sinds deze periode heeft Suriname nooit meer zoveel hoog kader voor cultuur gekend. Niet nu en ook niet voorheen. Na 1980 keerde veel hoger kader onder de inspirerende leiding van onze nationale dichter Dobru, terug naar huis en iedereen werd te werk gesteld op het directoraat Cultuur van het ministerie van Cultuur, Jeugd en Sport. Het verhaal van cultuur is net als het verhaal van de grote bruggen in Suriname. Waaraan zou het hebben gelegen dat politiek Suriname nooit het nut heeft ingezien van de grote bruggen? Bestuursdeskundige August Boldewijn, moet dit verhaal nog voor ons schrijven. Na 1980 was er in ons land, bijna voor elke cultuurdiscipline ook een goed opgeleide deskundige aanwezig. Men kon het niet zo gek verzinnen of die deskundige was in Suriname aanwezig. Dat was ook prijzenswaardig voor een klein en arm land als Suriname. Al de cultuurdeskundigen gaven toen ook collectief toe, dat ons cultuurbeleid nog te veel op Nederland was georiënteerd en dat er heel snel een nationaal beleid geschreven moest worden. Daarmee was iedereen er wel over eens, maar wat men toen absoluut over het hoofd had gezien en misschien ook te nonchalant mee was omgesprongen, was de culturele onnozelheid van enkele politieke toppers. Overigens best aardige topambtenaren maar die wisten bijna niets van de cultuuruitingen van het gewone volk. Daarnaast kende men toen al ook alle oervervelende culturele kletspraatjes, het gerommel op een trommel, het ontbreken van blaasinstrumenten, de valse akkoorden bij het zingen van een lied en natuurlijk ook de folkloristische en pseudo moderne danspasjes. Bij zulke gelegenheden keek het Surinaamse culturele kader naar elkaar, glimlachte een beetje en het liet de verminkte folklore zijn gang maar gaan over wat ooit de Surinaamse cultuur zou moeten worden. Soms was de hele vertoning een beetje armoedig maar dat was nou eenmaal de culturele realiteit aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw; aandoenlijk en bijna zielig, want artistiek deugde er bijna niets van! Toch was er bij het overheidskader goede hoop en daarom werden er later ook plannen gemaakt en werden er projecten geschreven, in afwachting van betere tijden. Maar nu, anno 2013 blijkt dat de betere culturele tijden blijkbaar ergens zijn verdwaald, want zij zijn nooit in Suriname aangekomen.
De redenen hiervan zijn alom bekend:
– de etnische partijpolitiek heeft in ons land elk goed cultuurbeleid gefrustreerd;
– ons cultureel erfgoed werd bijna te grabbel gegooid voor enkele deftige buitenlanders;
– Surinamers waren te lang ongeïnteresseerd voor hun eigen erfgoed;
– de etnische politiekvoering heeft altijd een negatief effect gehad op het proces van onze natievorming;
– het nationalisme is in Suriname te laag ontwikkeld terwijl er al in 1959 (54 jaar geleden) was gepleit voor een doelgerichte actieve cultuurpolitiek ter bereiking van een nationaal saamhorig volk
Carifesta
Tenslotte rijst de vraag, waarom het Minov nooit sociologische onderzoeken heeft laten uitvoeren ten behoeve van een goed cultuurbeleid. Nu dat de Carifesta XI in ons eigen huis voor onze deur staat, bestaat de vrees of het weer een soort ‘natte vinger’ werk wordt. Een soort amateuristisch volksvermaak, omdat de historie van alle Carifesta’s ons leert, dat er nog nooit ergens een Carifesta hoog heeft gescoord. Het is altijd overal een soort volksvermaak van amateurs geweest. Een kleine sociologische evaluatie van universiteitsstudenten had bij de vorige Carifesta in Suriname in 2003 al gewezen, wat de zwakke punten waren van de toenmalige organisatie. Voor de aanstaande Carifesta hebben bijvoorbeeld onze kunstenaars herhaaldelijk geklaagd over het zwakke logo vol plagiaten, over de gebrekkige transparantie van de organisatie zoals het ontbreken van prijsvragen en over de persoonsgebonden dure opdrachten. Niemand heeft ooit op dit ongenoegen van onze kunstenaars daadwerkelijk en beleidsmatig gereageerd. De evaluatie van 2003 had ook gewezen op het ontbreken van een algemeen regisseur voor de totale Carifesta en hoe Trinidad Suriname had weg gedanst van het podium met nota bene een soort Surinaams stuk dat Anansi heette. Over ons cultuurbeleid hadden de onderzoekers BSM en CRB al in 2002 erop gewezen, dat de Surinaamse jeugd het liefst wil leren dansen (Tabel 51 en 52). Beleidsmakers van Minov hebben aan dit onderzoek echter nooit enige aandacht besteed, want anders had Suriname op die Carifesta van 2003 zeker meer indruk gemaakt met haar dansnummers.
In een televisieprogramma had de toenmalige directeur van het Minov, de heer A.K. aan een journaliste ronduit gezegd, dat hij het onderzoek van BSM en CRB in de prullenmand had ‘gedumpt’. Gelukkig kan hiervoor als schrale troost de oud Nederlandse spreuk helpen: wat baten kaars en bril, als de uil niet lezen wil… Helaas en ook jammer dat het op Carifesta XI misschien ook zal blijken. Want als nu al sommige radiojournalisten het Carifesta-lied maar magertjes vinden, het logo van Carifesta een plagiaat is van twee logo’s van voorgaande Carifesta’s en er geen enkele prijsvraag ooit is uitgeschreven, moet de kritiek op het Carifestalied als een donkere wolk worden beschouwd die boven het festival begint te hangen. Jammer voor zoveel geld en ook voor zoveel moeite, maar dit was voorspelbaar wanneer men erkende opiniepeilers zoals het Idos, de SWI, het Imwo en ook bekende vormgevers moedwillig buiten de voorbereiding heeft gehouden. Om maar over de ervaren cultuurwerkers als James Ramlall en Borger Breeveld maar te zwijgen. Dan had Fred Glans gelijk met sport aan het begin van de jaren tachtig in de vorige eeuw en hopelijk zal men eind augustus niet hoeven te zeggen dat Carifesta XI weer geen cultureel festival was maar een mengelmoes van alle soorten volksvermaken en dan ook niet van alle economisch sterke bevolkingsgroepen in het land. Deze genegeerde groepen zullen zich hopelijk in de periode van Carifesta XI onverstoord bezig houden met hun dagelijkse arbeid en met hun beslommeringen. Gelukkig maar, want dan kan ons land in elk geval wel economisch blijven groeien en bloeien en moet cultuur maar op betere tijden wachten!
Benjamin S. Mitrasingh

error: Kopiëren mag niet!