Verslaving: een hersenziekte, een gedrags- of een psychisch probleem?

Sinds het midden van de 18de eeuw hebben zich grote veranderingen voorgedaan in het denken
over verslaving en verslaafden. Doordat de inzichten steeds veranderen zijn er in de loop der jaren steeds nieuwe verklaringsmodellen bij verslaving ontstaan. In dit artikel wordt een korte beschrijving gegeven over de verschillende opvattingen of modellen met betrekking tot ontwikkeling van verslaving.
1. Het morele model
Het morele model gaat ervan uit dat verslaving ontstaat door een zwakke wil of morele zwakte. Verslaafden zijn zondig of schuldig. Deze opvatting dateert van het midden van de 18de eeuw. De aanpak moest vooral van politie en justitie komen. Verslaafden werden meestal langdurig en vaak onder erbarmelijke omstandigheden opgesloten in gevangenissen of heropvoedinggestichten.
2. Het farmacologische model
Het farmacologische model van medio 19e eeuw gaat geheel uit van de stof. De verslaving was niet meer de schuld van de verslaafden, maar deze werd toegeschreven aan de verslavende stof. De drug zorgt ervoor dat zich tolerantie ontwikkelt en mensen last krijgen van onthoudingsverschijnselen. De aanpak moet gericht zijn op het voorkomen dat mensen in aanraking komen met de stof. Drooglegging van de VS (1920-1933), het verbod op drugs en de ’the war on drugs’ zijn gebaseerd op dit model.
3. Het symptomatisch model
In de periode 1930-1950 is het farmacologische model langzaam vervangen door een model, waarbij verslaving niet als een op zichzelf staande aandoening wordt gezien, maar slechts als een symptoom van een onderliggende psychiatrische stoornis. De aanpak moet gericht zijn op het wegnemen van de stoornis.
4. Het medische of ziektemodel ( 1940-1960)
Volgens dit model bestaan er fundamentele (premorbide) biologische en psychische verschillen tussen verslaafden en niet verslaafden, waardoor de eersten niet in staat zijn om alcohol en andere drugs met mate te gebruiken. De belangrijkste kenmerken van de ziekte verslaving zijn het ongecontroleerde gebruik en de lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie en onthouding). De belangrijkste implicatie van dit model is dat gematigd gebruik door niet-verslaafden heel goed mogelijk is, terwijl voor (latent) verslaafden volledige abstinentie het enige alternatief is. Het medische model ziet verslaving als een lichamelijke aandoening. Verslaving is het gevolg van een lichamelijke overgevoeligheid. De aanpak moet gericht zijn op het volledig stoppen met gebruik (abstinentie). Voor verslaafden is gebruik niet meer mogelijk.
5. Het gedragstherapeutische model 1940-1960
Het gedragstherapeutische model ziet verslaving als aangeleerd gedrag. De positieve effecten van alcohol of drugs vergroten de kans dat opnieuw gebruikt wordt waardoor verslaving ontstaat. De aanpak moet gericht zijn op het afleren van het verslavingsgedrag.
6. Het biospsychosociale model
In de periode 1970-1990 werd steeds duidelijker dat het absolute verschil tussen verslaafden en niet-verslaafden niet realistisch is en dat sociale omstandigheden – naast biologische en psychologische
oorzaken – een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van verslavingsgedrag.
Het biopsychosociale model ziet verslaving als het resultaat van het gelijktijdig werkzaam zijn van verschillende factoren. Verslaving ontstaat door een biologische vatbaarheid, stoornissen in de persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke factoren.
Iemand kan bepaalde genen hebben waardoor verslaving makkelijker ontstaat. Een stoornis in iemands persoonlijke ontwikkeling kan een verslaving bevorderen. Negatieve omgevingsinvloeden zoals gebrek aan warmte, seksueel misbruik kunnen een rol spelen bij het ontstaan van verslaving. Dus bij zowel het ontstaan als de beëindiging van de verslaving wordt in dit model gezien als het resultaat van de continue interactie tussen aangeboren kwetsbaarheid (biologisch), persoonlijke ontwikkeling (psychologisch) en omstandigheden (sociaal).
7. Het hersenziekte model ( 1990-heden)
Het hersenziekte model ziet verslaving als een hersenziekte. Binnen dit model vormt een aangeboren
kwetsbaarheid de onmisbare basis voor herhaald gebruik van psychoactieve middelen, terwijl het
herhaalde gebruik van deze middelen op hun beurt leidt tot belangrijke, moeilijk terug te draaien, veranderingen in het brein. De hersenen van verslaafden functioneren dus anders. Het centrum dat zorgt voor prettige gevoelens (beloningscentrum) functioneert minder goed. Drugs prikkelen dit centrum en zorgen dan voor zeer sterke effecten die men niet vlug vergeet. Het vermogen om sterke verlangens te controleren of af te remmen is verminderd.
Kenmerkend voor verslaving is het dwangmatig gebruiken van overmatige hoeveelheden van een genotmiddel. De een raakt gemakkelijker verslaafd dan de ander. Dit wordt wel de individuele kwetsbaarheid voor verslaving genoemd. De mate van kwetsbaarheid wordt vooral bepaald door erfelijke factoren. Vandaar dat verslaving in de familie kan voorkomen. Om verslaafd te kunnen raken is het daarnaast noodzakelijk in contact te komen met een verslavend middel. Pas nadat iemand een middel enige tijd heeft gebruikt, treedt eventueel verslaving op. Hoe snel dat gaat hangt af van het middel (sommige middelen leiden van nature eerder tot verslaving dan andere) en van de omstandigheden waarin iemand verkeert. Verslaafd raken is meestal een geleidelijk proces. Voor het gemak wordt het gebruik van verslavende middelen in vier fasen ingedeeld. Overigens zijn deze fasen niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden.
Fase 1: Experimenteerfase
In deze fase probeert de, veelal jonge gebruiker uit nieuwsgierigheid een potentieel verslavend middel uit. Het voornaamste gevaar in deze fase is het (onbedoeld) gebruik van te grote hoeveelheden van een middel waardoor acute vergiftiging kan optreden.
Fase 2: Geïntegreerd gebruik
De gebruiker zoekt de positieve werking van het middel en past dit in zijn leven in zonder nadelige effecten. De gebruiker heeft niet de neiging steeds meer te gebruiken, en gebruikt niet meer dan hij tevoren van plan was. Dit wordt de fase van ‘sociaal gebruik’ of ‘geïntegreerd gebruik’ genoemd. Wanneer men niet gevoelig is om verslaafd te raken, blijft het hierbij.
Fase 3: Schadelijk gebruik / misbruik
Bij mensen die kwetsbaar zijn voor verslaving gaat het sociale gebruik op enig moment over in een fase van ‘overmatig en schadelijk gebruik’, ook wel ‘middelenmisbruik’ genoemd. Dit kan geleidelijk gaan, maar ook plotseling, vaak naar aanleiding van problemen in het dagelijks leven (bijvoorbeeld een sterfgeval, werkloosheid of echtscheiding). De gebruiker gaat het middel vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken. Het middel wordt steeds belangrijker en het gebruik krijgt een steeds grotere rol in het dagelijks leven.
Signalen van een overmatig en schadelijk gebruik zijn: bij herhaling meer gebruiken dan voorgenomen, gebruiken om problemen te verlichten, het middel blijven gebruiken ondanks negatieve effecten van het gebruik.
Fase 4: Verslaving
In deze fase, ‘de verslavingsfase’, wordt vrijwel het hele leven door gebruik beheerst. De gebruiker kan niet zonder het middel. Er zijn schadelijke gevolgen op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied.
Er is sprake van verslaving als men last heeft van een zucht naar het middel (craving) en daardoor onbedwingbaar gebruikt. De verslaafde heeft grote moeite te stoppen en heeft het gebruik niet meer in de hand. Vaak is men een groot deel van de dag bezig met gebruik.
Verslaving is over het algemeen een langdurende, chronische aandoening, en het is moeilijk er vanaf te komen. Daarom is vroegtijdige herkenning van problematisch middelengebruik belangrijk.
Vaak is het iemand uit de omgeving van de gebruiker die het problematische gebruik als eerste opmerkt, terwijl de gebruiker zelf het probleem nog niet onderkent. Hulp zoeken en behandeling in deze fase kan veel narigheid voorkomen. Wanneer eenmaal een echte verslaving is ontstaan, is het veel lastiger van de verslavende stof af te komen. De belangrijkste voorwaarde voor een geslaagde behandeling is de eigen wens om het gebruik te veranderen, maar ook voor gemotiveerde mensen is het volhouden van een behandeling moeilijk. Goede voorlichting over de gevolgen van verslaving is vaak een eerste stap om de gebruiker te motiveren met het overmatige gebruik te stoppen. Het is zinvol samen met iemand anders (dat kan een hulpverlener zijn, maar ook een vertrouwd persoon uit de eigen omgeving) de voor- en nadelen van het middelengebruik op een rij te zetten.
Drs. R. Nanda (psychiater)
Bron:
– In gesprek over verslaving (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, 2006)
– Tijdschrift voor psychiatrie 50(2008) jubileumnummer 1959-2008. W. van den Brink/ G. M. Schippers
– Jellinek

error: Kopiëren mag niet!