Ordening intellectuele eigendommen moet deugdelijk zijn

dblogoDoor de partijen in DNA is unaniem akkoord bereikt omtrent de behandeling van een aanpassing van de Auteurswet uit 1911. De problematiek die wereldwijd speelt, is ook relevant in Suriname. Werken die voortspruiten uit het brein van de makers (filmmakers, muzikanten, kunstenaars, schrijvers etc..) geeft aan hen bepaalde rechten. In de eerste plaats is er sprake van bescherming van de integriteit van de producten, terwijl derden zich niet onrechtmatig moeten verrijken via uitbuiting van deze werken. De maker van de werken is de eerste die aanspraak maakt op de vruchten van zijn werk. De Wet Auteursrecht van 1913 werd voor het laatst gewijzigd in 1981. Nu is het de bedoeling om een wijziging te plegen bij artikel 30 bis in de wet uit 1913 in die zin dat dit artikel wordt vervangen met een artikel 30a en worden nog de artikelen 30b-30g toegevoegd. Deze bepalingen hebben te maken met de bemiddeling als auteursrechtenbureau. De initiatiefnemers stellen in het wetsontwerp dat ernstige gevolgen voor mediabedrijven en regeringen zijn ontstaan en er heftige reacties daaruit voortvloeiden vanwege de wijze waarop het huidige artikel 30 bis is uitgevoerd. Artikel 30 bis betreft het verlenen van bemiddeling als bedrijf inzake muziekauteursrechten, al dan niet met winstoogmerk. Daarvoor is toestemming van Juspol vereist. Het wetsontwerp heeft als oogmerk om het uitvoeren van het bedrijf van bemiddeling op deugdelijke wijze te laten geschieden. Daarbij heeft men gelet op een 6-tal punten. Ten eerste het deponeren van werken waarop auteursrecht rust. De bedoeling is om niet alleen een register bij te houden ter zake industriële eigendom, met name het merkenrecht (zoals nu het geval is), maar ook voor naburige rechten. Werken waarop een auteursrecht rust, kunnen dan gedeponeerd worden bij het Bureau Intellectuele Eigendom. De nieuwe wettelijke bepalingen proberen ook duidelijk meetbare voorwaarden, waaraan een bemiddelingsbedrijf moet voldoen, te verruimen. De nu geldende regeling lijkt tekort te schieten, vinden de initiatiefnemers, omdat concrete voorwaarden ontbreken. Nu zal de Juspol-minister bij beschikking uitdrukkelijk nadere regels kunnen vaststellen die een behoorlijke bedrijfsuitoefening moeten helpen. De bedoeling is dat alleen rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen voortaan zullen bemiddelen. Het derde motief van de wetswijziging is om de gronden voor intrekking van de vergunning of de opschorting van de vergunning te verruimen. In de nu geldende regeling is geen bepaling opgenomen, die moeten leiden tot intrekking of schorsing. In het voorstel worden 4 gronden voor intrekking of schorsing opgenomen. Als degene aan wie toestemming is verleend niet voldoende waarborgen biedt voor de nakoming van de wet en voor een behoorlijke bedrijfsuitoefening kan intrekking of opschorting plaatsvinden. Ook kan dit wanneer de bedrijfsuitoefening niet op transparante wijze geschiedt. Dat is ook het geval wanneer het toezicht op de werkzaamheden in het kader van de bedrijfsuitoefening onmogelijk wordt gemaakt, daartoe geen medewerking wordt verleend of wordt bemoeilijkt. Ook als andere redenen van zwaarwichtige aard daartoe aanleiding geven, kan ingetrokken of geschorst worden. Met verruimde intrekkingsgronden heeft de regering meer armslag en weten de verenigingen ook waar ze aan toe zijn. De intrekkingsgronden kunnen ook beschouwd worden als een soort gedragscode, waarop er sancties staan. Een ander punt dat de initiatiefnemers willen regelen, is de raad van toezicht. Deze zou bij Sasur hebben gefaald. Met de wijziging wil men een verduidelijking brengen op dit punt. In het voorgestelde ontwerp dienen de taken en bevoegdheden van de raad in de wet te zijn opgenomen. Voorts behoort in het voorstel een regeling houdende samenstelling, zittingsduur en financiële vergoeding van de raad van toezicht te zijn opgenomen. Bij de bemensing van dit instituut heeft de Juspol-minister de bevoegdheid om naar eigen inzicht te handelen wanneer vanuit de doelgroep geen of onvoldoende personen worden voorgedragen om zitting te nemen in de raad. De minister kan, wanneer blijkt dat vanuit de doelgroep binnen de door hem gestelde termijn onvoldoende personen zijn voorgedragen, naar eigen inzicht het benodigde aantal personen om zitting te nemen in de raad selecteren. Verder is een arbitrageregeling in het voorstel opgenomen voor het beslechten van geschillen tussen de bemiddelende instelling en betalingsplichtigen. Er bestaat behoefte aan efficiënte, snelle en relatief goedkope geschillenbeslechting, buiten de burgerlijke rechter om. Deze buitengerechtelijke geschillenbeslechting moet voldoen aan de beginselen van onafhankelijkheid, transparantie, hoor en wederhoor, doeltreffendheid van de procedure en wettigheid van de beslissing. Opgemerkt moet worden dat het wetsvoorstel, dat online op de DNA-website ter beschikking is, niet de complete informatie verschaft en niet alles uit de toelichting in de actuele wetstekst te vinden is.
De afgelopen dagen is veel gezegd met betrekking tot de terugwerkende kracht van de wet. Dat is er inderdaad niet en in principe is het ook onmogelijk om lopende rechtszaken te beïnvloeden. Feit is echter wel dat bestaande bemiddelingsorganisaties binnen een bepaalde periode na afkondiging van de wet zich zullen moeten conformeren aan de wet en zich zullen moeten schikken naar het nieuwe regime dat zal worden gevestigd door de wetswijziging. Als men als organisatie niet schikt naar de wet zullen er sancties en maatregelen volgen, gericht op het voortbestaan van de bemiddelende organisatie. De vraag rijst ook in welke mate de rechter moet luisteren naar een organisatie die – terwijl een rechtszaak gaande is – illegaal is geworden of buiten de wet staat. Een deugdelijke ordening van het vraagstuk van intellectuele eigendom is wel gewenst.

error: Kopiëren mag niet!