Integratie

Nederland, met 17 miljoen inwoners op een oppervlakte van nog geen 42.000 vierkante kilometer, geeft vandaag de dag onderdak aan inwoners met een niet-Nederlandse achtergrond die bijna een vijfde deel van het totaal uitmaken. De meesten van hen hebben hun wortels in Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen. De laatste jaren hebben ook aanzienlijke aantallen immigranten uit het Midden Oosten en Afrika zich in Nederland gevestigd. Bij het Midden Oosten gaat het vaak om vluchtelingen voor oorlog en geweld terwijl de Afrikanen hun land veelal om economische reden verlaten. Daartoe in staat gesteld door het vrije personenverkeer in de Europese Unie hebben zich in de afgelopen decennia ook velen uit de nieuwe Oost-Europese EU-landen in Nederland gevestigd: Polen, Bulgaren en Roemenen. In steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag vormen burgers met een immigratie-achtergrond inmiddels een fikse meerderheid van de bevolking.
De houding van Nederlandse bevolking (inclusief de allang ‘ingeburgerde’ Nederlanders van buitenlandse origine) ten aanzien van die toestroom – gerepresenteerd door de politieke stromingen – loopt ver uiteen. Aan de ene kant staat men een resolute immigratiestop voor met als argument dat Nederland ‘vol’ is en niet meer immigranten kan accommoderen zonder dat dat tot desastreuze gevolgen op tal van terreinen zal leiden. Aan de andere van het spectrum vindt men dat Nederland een ruimhartig en humaan beleid moet voeren en immigranten, waar ook vandaan komend, met open armen moet ontvangen. Het is al sedert decennia hét politieke item en het doet de gemoederen hoog oplopen.
Zowel aan de ene als de andere kant van het spectrum alsmede alles wat daar tussenin ligt was de leidende gedachte aanvankelijk dat immigranten aan wie eenmaal gastvrijheid in Nederland is verleend moeten ‘integreren’ in de Nederlandse samenleving. Dat betekende dat zij de Nederlandse taal machtig moeten worden, zich moeten aanpassen aan de Nederlandse gewoonten en gebruiken en als het even kan aan het arbeidsproces moeten deelnemen. Kortom: brave burgers van Nederland worden. Dat was in elk geval het beleid ten aanzien van de ‘gastarbeiders die vanaf de jaren zestig in steeds grotere aantallen vanuit Marokko en Turkije naar Nederland waren gekomen. Vooral nadat gebleken was dat zij nooit meer, zoals aanvankelijk de bedoeling was, na gedane arbeid zouden terugkeren naar hun land van herkomst. Nadat ook hun vrouwen en kinderen waren overgekomen en zich meestal in de grote steden hadden gevestigd, moesten zij opgaan in de Nederlandse maatschappij. Dat gold ook ten aanzien van de Surinamers die ten tijde van het onafhankelijk worden van Suriname in 1975 en daarna naar Nederland kwamen.
Maar het denken over zaken als integratie en inburgering is een voortschrijdend proces en de jongste ontwikkeling daarin is dat die zo bewierookte integratie nu niet meer zo vanzelfsprekend wordt gevonden. Het modewoord in Nederland is vandaag niet meer ‘integratie’ maar ‘diversiteit’: Nederland moet kleurrijk en gemengd zijn en integratie werkt daarbij alleen maar belemmerend. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat daarbij overwegingen van opportunisme een rol spelen en dat de koerswijziging van integratie naar diversiteit voor een belangrijk deel is ingegeven door mislukking van die aanvankelijk beoogde integratie. Al rond de eeuwwisseling werd die zienswijze met verve voor het voetlicht gebracht door de politicus Bolkesteijn en de publicist Scheffer.
Diversiteit in de Nederlandse samenleving, kleurrijkheid moet het nu dus zijn. Door het Rijk, de provincies, de gemeenten en zelfs de universiteiten wordt het gepredikt. Men kent een diversiteitsbeleid, diversiteitsambtenaren en docenten ‘diversiteitsvraagstukken’. Het is ook beleid van de Europese Unie geworden: de Europese lidstaten moeten Italië en Griekenland te hulp komen en in gelijke mate immigranten uit het Midden-Oosten en Afrika opnemen. Speciaal de Oost-Europese landen die daarin tekort schieten worden gedreigd met sancties als zij hun leven niet beteren.
Vraag is of het ooit zin had zo’n scherpe tegenstelling te zien tussen integratie en diversiteit. In 2009 kwam ik naar Suriname om er vrijwilligerswerk te verrichten, maar ook om te genieten van het Surinaamse leven, het klimaat en de ongehoorde diversiteit van flora en fauna. Het was in het geheel niet mijn bedoeling hier te blijven, maar het leven loopt vaak anders dan voorzien. Na twee jaar heen en weer pendelen tussen Nederland en Suriname heb ik mij in 2011 definitief in Paramaribo gevestigd. Ik liet een huis bouwen en richtte een tuin in met vooral onalledaagse bomen. Ik heb een Surinaams netwerk, maar ook nog één in Nederland. Ik kook af en toe cassave- of okersoep, maar mijn lievelingskostjes blijven stamppot andijvie met slavink en hachee van draadjesvlees met rode kool. Aan moksi alesi zal ik nooit echt wennen. Ik kijk naar het Engelse en Nederlandse nieuws op de televisie maar lees de Surinaamse kranten. De Surinaamse politiek vermag mij niet echt te boeien in tegenstelling tot die in de rest van de wereld. Ik doe vrijwilligerswerk voor Surinaamse kinderhuizen en gedraag mij als een brave Surinaamse burger. Ben ik nu na een jaar of zeven geïntegreerd in de Surinaamse samenleving of ben ik juist een schoolvoorbeeld van diversiteit of kleurrijkheid?
Het is schoon om vanuit onwrikbare zekerheden te leven. Maar onwrikbare zekerheden hebben zeldzaamheidswaarde en daarom is het zaak om er zuinig mee om te gaan. De zekerheid was destijds de noodzaak van integratie van ‘vreemdelingen’. Nu is de zekerheid dat diversiteit gewenst is. De werkelijkheid blijkt in de praktijk veelvormiger en kleurrijker dan die onwrikbare zekerheden wilden. Integratie waar dat nodig is om een goed burger van het ontvangende land te zijn. Eigen cultuur en eigen gewoonten waar dat bijdraagt aan de diversiteit van het nieuwe land.
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!