De kolonisator in het hoofd (en in het hart van de leider)

Alle Surinaamse leiders dragen tot vandaag een onzichtbaar erfstuk: het trauma van de kolonisator. Niet als geschiedenisboek, maar als innerlijke stem. Een stem die fluistert dat we klein zijn, afhankelijk, dankbaar moeten zijn. Alsof Suriname niet bestaat zonder toestemming van buitenaf.

Wij noemen ons Surinamers, maar zijn ooit van overal hierheen gebracht. Dat feit wordt gebruikt als excuus om nooit écht eigenaar te worden van wat onder onze voeten ligt. Ons goud vertrekt als ruwe grondstof en keert terug als juwelen die we zelf moeten kopen. Onze olie verdwijnt in tankers en komt straks terug als brandstof, tegen wereldmarktprijzen. Men noemt het FDI. Wij noemen het vooruitgang. Maar vooruitgang voor wie?

Dat is geen handel. Dat is controle.

De echte macht zit niet in de resource, maar in de transformatie. Wie de fabriek bezit, bezit de toekomst. Maar onze leiders — of wat zich zo noemt — weten niet beter. Of durven niet beter.

Wat als Suriname zijn waarde behoudt? Wat als afhankelijkheid eindigt?
Dan wordt het stil in de vergaderzalen.

Want terwijl het volk geen keus heeft, hebben de “leiders” hun families al jaren veilig geparkeerd in het land van de voormalige kolonisator. Met paspoorten, huizen en bankrekeningen. Nationalisme voor de camera, emigratie als strategie.

En zo blijft Suriname vrij — maar alleen op papier.

error: Kopiëren mag niet!