NGO’s: Waakhond of schoothond?

Ze heten NGO’s – non-gouvernementele organisaties. In theorie zijn ze de morele ruggengraat van de samenleving: onafhankelijk, kritisch en opgericht om mensenrechten te beschermen, armoede te bestrijden, natuur te redden en machthebbers scherp te houden. Hun taak is simpel maar zwaar: spreken namens wie geen stem heeft, ook als dat ongemakkelijk is.

Maar satire mag schuren. Want uit “onderzoek” (lees: koffieautomaatstatistiek) blijkt dat 97 procent van de NGO’s het opvallend vaak eens is met degene die de rekening betaalt. Toeval? Vast. Net zoals het toeval is dat rapporten zelden bijten in de hand die voedt, en aanbevelingen altijd eindigen met “meer financiering is nodig”.

NGO’s schrijven beleidsnota’s, organiseren workshops, houden panels en lanceren persberichten met woorden als inclusief, duurzaam en stakeholders. Ze doen belangrijk werk, zonder twijfel. Alleen klinkt hun verontwaardiging soms als fluisteren zodra de sponsor in de zaal zit. Kritiek wordt dan “dialoog”, protest wordt “constructieve samenwerking”.

Het probleem is niet dat NGO’s geld nodig hebben. Het probleem ontstaat wanneer geld een kompas wordt. Dan verandert de waakhond in een keurige schoothond: netjes, goed verzorgd, maar vooral loyaal.

Echte onafhankelijkheid is duur. Niet in dollars, maar in moed. NGO’s hoeven niet perfect te zijn, wel eerlijk. Want wie namens het volk spreekt, moet soms ook durven te bijten – zelfs als dat bonnetje daarna niet meer wordt vergoed.

error: Kopiëren mag niet!