Al jaren zien we het in Suriname gebeuren. Mensen volgen korte trainingen of cursussen van enkele dagen of weken. Soms gratis, soms tegen betaling. Aan het eind ontvangen zij een certificaat, vaak feestelijk overhandigd, compleet met handtekening en stempel. Voor velen voelt dat als vooruitgang: een stap richting werk, erkenning of promotie.
Maar wat is het echte gewicht van zo’n certificaat?
Een certificaat bewijst meestal één ding: aanwezigheid. Dat iemand heeft meegedaan, geluisterd, misschien wat geoefend. Zelden wordt diepgaand getoetst wat iemand daadwerkelijk beheerst. Er zijn vaak geen examens, geen onafhankelijke beoordeling en geen langdurig traject waarin kennis, vaardigheden en discipline worden opgebouwd.
Een diploma daarentegen vertelt een ander verhaal. Het staat voor jaren van studie, examens, herexamens, falen en opnieuw proberen. Het is een bewijs dat iemand onder druk kan presteren, theorie kan toepassen en een vastgesteld niveau heeft bereikt. Werkgevers weten dat. Instellingen weten dat. Daarom blijft een diploma, hoe ouderwets ook, zwaarder wegen.
Het probleem ontstaat wanneer certificaten worden verkocht als equivalent van diploma’s. Dan creëren we valse verwachtingen en ondermijnen we kwaliteit. Trainingen zijn waardevol, zeker voor bijscholing.
Maar laten we eerlijk blijven: een certificaat kan ondersteunen, een diploma kan dragen. Dat onderscheid helder houden is geen elitisme, maar eerlijkheid tegenover de samenleving.
