Politici die zeggen op te komen voor de armen, wonen zelden tussen hen. Niet omdat ze het lijden niet kennen, maar omdat ze het niet willen voelen. Zodra macht en status hun leven binnentreden, wordt afstand een vanzelfsprekend comfort. De geur van modder, de roestige daken, het geluid van geschreeuw in de nacht — het verdwijnt uit hun dagelijkse werkelijkheid.
In de ghetto leven mensen zonder keuze; in de villawijk wonen zij die keuzes hebben gemaakt om nooit meer terug te keren. Politici spreken over “armoedebestrijding” vanuit beveiligde woningen met generatoren, terwijl hun achterban kaarslicht gebruikt om huiswerk te maken.
Ze bezoeken de volkswijken alleen tijdens verkiezingen, glimlachend voor de camera, met beloften die verdampen zodra de spotlichten doven.
Echte betrokkenheid betekent niet spreken, maar leven zoals de mensen voor wie men zegt te strijden. Wie nooit meer in een lekkend huis slaapt, begrijpt niet wat het is om elke nacht te bidden dat het dak niet instort.
Zo blijft de kloof tussen woorden en werkelijkheid groeien — een stille scheiding tussen macht en menselijkheid, die elke verkiezing weer wordt toegedekt met een belofte die niemand meer gelooft.

