Er zijn dagen die niet gewoon voorbijgaan. Dagen die blijven hangen in de lucht, in de adem van een land, in het collectieve geheugen van families. 8 december 1982 is zo’n dag. Niet omdat er feest werd gevierd of omdat er iets groots werd aangekondigd, maar omdat er licht werd weggenomen — vijftien lichten, vijftien mannen, vijftien levens die nog zoveel hadden te geven.
In de vroege uren werden ze één voor één uit hun huizen gehaald. Sommigen waren nog wakker, anderen werden ruw uit hun slaap gehaald. Hun gezinnen hoorden alleen geschreeuw, harde klappen, deuren die openbraken. Niemand wist toen dat dit de laatste keer zou zijn dat ze hun vader, zoon, broer of vriend levend zouden zien.
In Fort Zeelandia werden ze ondervraagd, geslagen, vernederd. Mannen met stem, visie en moed — journalisten, advocaten, vakbondsleiders, militairen, docenten — allemaal gevaarlijk in de ogen van een regime dat bang was voor woorden die sterker waren dan wapens. En toen werd het stil.
De stilte van vijftien geweerschoten, één voor één.
Voor hun families begon daarna een leven van vragen zonder antwoorden, rouw zonder afsluiting. Moeders die nooit het lichaam van hun kind mochten zien. Kinderen die opgroeiden met alleen verhalen en foto’s. Partners die hun leven in één nacht zagen instorten en toch moesten doorgaan.
Het duurde decennia voordat het recht zelfs maar durfde te kloppen. Pas in 2019 werd officieel erkend wat iedereen al wist: de mannen waren geëxecuteerd, niet gevlucht, niet gevallen. In 2023 werd de schuld van de hoofdverdachte opnieuw bevestigd. Maar gerechtigheid, echte gerechtigheid, voelt nog steeds onaf. De straf is uitgesproken, maar niet uitgevoerd.
En toch blijven de namen leven.
In monumenten, in verhalen, in gezichten die we blijven herhalen.
8 december blijft geen datum — het blijft een vraag aan Suriname:
Hoe gaan we om met onze pijn, ons verleden, en met de beloften aan hen die nooit meer thuiskwamen?