Stel je voor: je bent achttien, nauwelijks volwassen, en ligt in een kille trench. Je handen trillen rond een wapen dat meer kost dan wat je vader in een jaar verdient. De lucht is zwaar van kruit, angst en rotte aarde. Er is je verteld dat je hier staat voor vrijheid, democratie, veiligheid… de grote woorden die leiders gebruiken om jongeren te mobiliseren. Maar diep vanbinnen weet niemand in die loopgraaf waarom hij écht schiet.
Want achter elke oorlog, elke vlag, elke toespraak over “vaderland en eer”, ligt een stille rekenkamer. Geen heldendom, maar spreadsheets. Geen patriottisme, maar grafieken. Geen vijanden, maar markten. De geschiedenis laat het keer op keer zien: naties gaan zelden ten strijde om idealen—maar om geldstromen, handelsbalansen, grondstoffen en de bescherming van economische belangen.
Neem de Opiumoorlogen: geen clash van beschavingen, maar een cynische poging van het Britse Rijk om zijn handelsbalans te redden door miljoenen Chinezen verslaafd te maken. Of de Bananenoorlogen, waarbij fruitbedrijven hele regeringen omverwierpen omdat landherverdeling hun winst bedreigde. Het leven van een boer woog minder dan een wagon lading bananen.
In Irak draaide het niet om bevrijding of democratie, maar om olieprijzen die een failliet regime konden redden. In Israël en Syrië ging het niet alleen om grenzen, maar om water—het blauwe goud dat een land laat groeien of krimpen. En vandaag? Oorlog draait meer dan ooit om chips, om de kleine siliciumhersenen die de wereld voeden. Eén fabriek op Taiwan houdt de globale economie in evenwicht.
Voor de soldaat is oorlog chaos, angst en overleven. Maar voor de architecten is het een berekening. Een koude formule waarbij de waarde van marktaandeel soms hoger wordt geacht dan een mensenleven.
Daarom, wanneer het volgende wereldconflict uitbreekt: kijk voorbij de vlag. Kijk naar de exportcijfers, naar de grondstoffen, naar de machtslijnen van de economie. Want daar, niet in de trenches, begint elke oorlog.
Ricky Mazoer