Elke vijf jaar koopt de Surinaamse burger weer een kaartje voor hetzelfde circus. De tent wordt opgezet, de vlaggen wapperen, en de clowns trekken hun pakken aan — sommigen in rood, anderen in blauw of groen. We klappen, lachen en roepen “a no mi schuld!” terwijl dezelfde politieke acrobaten salto’s maken van belofte naar belofte.
De show begint altijd hetzelfde: één clown belooft brood en banen, een ander zwaait met een plan voor goed bestuur, en het publiek klapt alsof het de première is van een nieuw seizoen. Maar halverwege de voorstelling blijkt het weer een herhaling. De leeuwentemmer blijkt een papegaai, de tovenaar steelt zijn eigen hoed, en de vuurspuwer brandt vooral de kas van de staat leeg.
Toch keren we terug. Misschien uit hoop, misschien uit gewoonte. En als het doek valt, klagen we over de chaos, maar niemand vraagt terugbetaling voor het ticket.
De echte tragedie? Niet de clown die blijft acteren, maar het publiek dat weigert de tent te verlaten.
Want zolang wij blijven lachen om hun kunstjes, blijft het politieke circus doordraaien — met dezelfde clowns, dezelfde grappen, en een volk dat allang geen plezier meer heeft.