In onze gevangenissen lijkt armoede de grootste misdaad te zijn. Niet omdat arme mensen slechter zijn, maar omdat het systeem hun falen eerder bestraft dan begrijpt. Wie geld heeft, kan goede advocaten betalen, borg storten, of tijd rekken met dure juridische trucs. Wie dat niet kan, wordt meteen opgeslokt door een rechtssysteem dat vaak geen genade kent voor wie al niets heeft.
De oorzaken liggen diep. Armoede leidt tot overlevingsstrategieën: kleine diefstallen, informele handel, of het overtreden van regels uit pure noodzaak. Daarbij komt dat politiecontroles zich vaker richten op arme buurten — niet op witteboordencriminaliteit of belastingontduiking. Zo ontstaat een vicieuze cirkel: de armen worden strenger gecontroleerd, vaker veroordeeld, en krijgen minder kansen op rehabilitatie.
In de rechtbank telt niet alleen schuld, maar ook status. Een nette jas, een dure advocaat en een adres in een “goede wijk” kunnen het verschil maken tussen straf en begrip. De cel wordt zo een spiegel van onze ongelijkheid.
Zolang rechtvaardigheid afhankelijk blijft van inkomen, blijft het gevangeniswezen een symbool van sociale onrechtvaardigheid — waar niet de ergste, maar de minst bevoorrechten hun vrijheid verliezen.