De zwerver die meer straf wilde

In de koude schaduw van de stad liep hij — een man zonder naam, zonder thuis, zonder hoop. Elke dag was een strijd om een korst brood, een karton als bed, een blik vol minachting van voorbijgangers. Zijn lichaam was moe, zijn ziel nog meer.

Tot die ene dag.

Uit pure wanhoop beroofde hij een voorbijganger. Niet uit hebzucht, maar uit honger. Geen bloed vloeide, maar de wereld noemde het een misdaad. De politie pakte hem op. Voor het eerst in maanden sliep hij onder een dak, voelde warm water over zijn huid, proefde drie maaltijden — iets wat de straat hem nooit schonk.

Toen de rechter zijn vonnis uitsprak — twee weken — begon hij te huilen. De zaal keek verbaasd. De rechter vroeg:
“Waarom huil je? Je bent over twee weken vrij.”
Maar zijn tranen werden heviger.
“Ik huil, edelachtbare”, zei hij zacht, “omdat de straf te weinig is.”

Een stilte viel.
Iedereen keek hem aan, alsof hij krankzinnig was.

Hij vervolgde met gebroken stem:
“Op straat heb ik niets. Geen bed, geen eten, geen mens die mij aankijkt als mens. Maar in de gevangenis… heb ik een bed, drie maaltijden, en een dokter die vraagt hoe het met mij gaat. U zegt dat ik vrij zal zijn, maar waarheen? Naar de kou? Naar de vergetelheid?”

De rechter zweeg. Zijn ogen werden vochtig.
In die stilte, die zwaarder woog dan elk vonnis, besefte men dat vrijheid soms wreder kan zijn dan straf.

Een samenleving die haar zwaksten alleen achter tralies warmte kan bieden — is dat rechtvaardigheid, of een schuldbekentenis?

error: Kopiëren mag niet!