Het lijkt een terugkerend refrein: bij de start van elke nieuwe regering barst de discussie weer los over de dienstvoertuigen. Wie krijgt welke staatsauto? En nog gevoeliger: welke ex-ministers mogen hun luxe bolide bijna voor een habbekrats overkopen?
Deze kwestie zegt veel over het denkniveau van bestuurders die geacht worden het land naar grotere hoogten te tillen. Terwijl Suriname voor enorme uitdagingen staat op het gebied van economie, onderwijs en gezondheidszorg, wordt de publieke aandacht vaak afgeleid door discussies over auto’s. Het toont een schrijnend contrast tussen wat belangrijk zou moeten zijn en waar men werkelijk energie in steekt.
In een modern en integer bestuur hoort het niet mogelijk te zijn dat een minister na zijn termijn met een staatsvoertuig naar huis rijdt. Het is niet meer dan logisch: wie zonder auto minister wordt, moet ook zonder vertrekken. Het eigendom van de voertuigen ligt bij de staat en niet bij de persoon. Als er voertuigen afgestoten moeten worden, laat dit dan via een openbare inschrijving verlopen zodat iedere burger gelijke kans heeft.
Het blijven hangen in dit patroon – auto’s boven ontwikkeling – is een signaal dat er nog een lange weg te gaan is. Een land wordt niet opgebouwd door privilege, maar door principes.
Het is tijd om deze oude gewoonte af te schaffen en te kiezen voor transparantie en gelijkheid. Dat zou pas echte vooruitgang zijn.