In Suriname lijkt armoede geen toevallige uitkomst van slecht beleid, maar een welbewust instrument van politieke macht. Vijftig jaar lang zien we regeringen komen en gaan, maar telkens keren dezelfde patronen terug. In plaats van structurele hervormingen, banencreatie of economische stimulansen, kiezen partijen ervoor voedselpakketten te verdelen.
Het is een kortzichtige strategie die misschien de honger van vandaag stilt, maar de afhankelijkheid van morgen bestendigt.
Waarom zouden partijen dit doen? Simpel: zolang burgers arm zijn, zijn ze kneedbaar. Een doos met rijst, olie en suiker is in feite een stille stembrief. Het voedselpakket wordt niet alleen een gebaar van solidariteit, maar ook een subtiele vorm van politieke beïnvloeding.
Het schrijnende voorbeeld onder de regering-Santokhi, waarbij Suriname India om voedselhulp vroeg zonder dat er sprake was van een ramp, toont dit pijnlijk aan.

Zulke hulp is normaal bestemd voor orkanen, aardbevingen of humanitaire crises, maar werd hier ingezet als electorale levenslijn.
Opmerkelijk genoeg doet elke partij eraan mee. De VHP, de NPS, Pertjajah Luhur – allemaal proberen ze de gunst van het volk te winnen via pakketten.


Alsof het een competitie is wie het goedkoopst het arme volk kan “helpen”, terwijl diezelfde armoede door hun eigen falen en beleid in stand wordt gehouden.

Het resultaat? Een natie gevangen in een vicieuze cirkel van afhankelijkheid en teleurstelling. Armoede is geen ongeluk meer, maar een verdienmodel geworden. En zolang politieke partijen de armoede blijven gebruiken als valuta voor macht, zal vooruitgang slechts een loze belofte blijven.
De vraag is niet langer waarom de bevolking arm blijft. De vraag is: wanneer doorbreken we eindelijk dit cynische spel waarin armoede wordt verkocht als liefdadigheid, maar in werkelijkheid een investering is in blijvende onderwerping?
