De nieuwe Surinaamse president is gisteren geïnaugureerd. Het is een historische inauguratie, omdat het de eerste keer is dat Suriname een vrouwelijke regeringsleider en staatshoofd heeft. Dat is een enorm symbool voor de versterking en de emancipatie van de Surinaame vrouw. Een vrouwelijke president is een heel goede zaak, maar het maakt niet veel verschil uit wanneer het gaat om de economische en sociaal-maatschappelijke problemen van ons land. Suriname heeft een aantal structurele economische problemen.
De nieuwe president heeft al aangekondigd dat een aantal personen de ministeries zal aflopen en ook op het veld zich zal oriënteren om na te gaan waar het beleid loopt en waar niet. Dat zullen waarschijnlijk de jongeren van de partij zijn die geen grappen zullen dulden. Er zal een groep mensen worden ingesteld die de hele tijd zal werken aan het bevorderen van toerisme. Dat is 1 van de 6 bijzondere programma’s die door 6 groepen zullen worden gedaan. Dat kan een vorm van presidentiële commissies gaan worden.
De presidente hecht ook veel belang aan grensgresprekken met Frans-Guyana.
Vanwege de overvloed aan inkomsten uit voornamelijk bauxiet/aluinaarde, goud en olie, heeft de Surinaamse overheid relatief weinig aandacht gehad voor de private sector. Daarnaast heeft de overheid vele parastatalen in de bedrijvigheid gehad die aan de ene kant voor een oneerlijke concurrentie zorgden door directe steun van de overheid, maar vaak ook nog eens failliet gingen door bij regeringswisselingen continuïteit van beleid te torpederen en ook nog eens deskundig kader plaats te laten maken voor minder capabele personen. Als daarbij ook nog eens in ogenschouw wordt genomen de kleinschaligheid van de lokale economie en enige geïsoleerdheid, waardoor de private sector niet kan bloeien en zich kan vormen tot die ruggengraat van de economie.
Suriname is dus afhankelijk van enkele producten uit de mijn- en landbouwsectoren die weinig waarde toevoeg(d)en aan hun producten, waardoor de inkomsten van het land sterk afhankelijk zijn van internationale prijzen en exportvolumes. De aard van deze sectoren is zodanig dat er behoefte is aan voornamelijk fysieke arbeid en over tijd of bij productie expansie de kosten meer dan evenredig stijgen (de zgn. industries with decreasing returns).
In het verleden hebben de bedrijven in deze sectoren gefungeerd als de levensader van gemeenschappen; bij vertrek of faillissement van deze bedrijven – zonder een goede ontwikkeling van de lokale private sector – vervallen deze gemeenschappen nagenoeg compleet daar ze nu zonder emplooi en perspectief zitten. Er zijn hiervan legio voorbeelden in Suriname.
Daar bovengenoemde sectoren onvoldoende sociaal-economisch acceptabele werkgelegenheid (dat wil zeggen werkgelegenheid dat voldoet aan de aspiraties) voor de beroepsbevolking sorteerde, en de private sector niet goed uit de verf kon komen, hebben velen hun emplooi gevonden bij de overheid (maar dan vaak ook nog eens beneden hun aspiraties). Door de politiek is deze overheid buiten haar voegen getreden door als instrument het werven van mensen in overheidsdienst te hanteren. Ministeries zijn hele complexe entiteiten geworden doorkruist met allerlei belangen (binnen en buiten ministeries), zonder management informatie systemen en goed beschreven werkprocessen, en goed en kundig middenkader dat moet zien te laveren tussen de zoveelste leiding met unieke inzichten en de ambtenaren op de werkvloer die vaak niet geschikt en/of gemotiveerd zijn. Suriname heeft hiermee aan de ene kant een comfort zone gecreëerd waarbij in tijden van crisis, grote groepen mensen die bij de overheid werkzaam zijn nog steeds een inkomen hebben, maar aan de andere kant een overheidssysteem dat het heel moeilijk maakt om transformaties binnen en buiten de overheid te laten geschieden.
Vanwege een hoge mate van aandacht voor enkele bedrijven die het merendeel van de inkomsten voor de staat genereren, is er geen ondernemersvriendelijk klimaat, getuige ook de jarenlange slechte positie op allerlei ranglijsten het ondernemersklimaat rakende. Dit is geen unicum voor Suriname.
De informele sector tiert welig, productie is vaak artisanaal, vele bedrijven houden zich voornamelijk bezig met (import)handel en weinig met productie, productontwikkeling en -innovaties vinden weinig plaats, er is weinig modernisering, er is oneerlijke concurrentie tussen bedrijven door onvoldoende regulerend optreden van de overheid, export tarieven zijn relatief hoog vanwege de kleine schaal van de economie, en er zijn onvoldoende op maat ontwikkelde financieringsproducten voor ondernemers. De schaal van de potentiële afname van lokale producten in het buitenland zijn vaak een orde van grootte te hoog voor de lokale producent(en), kapitaalgoederen hebben een capaciteit die een orde van grootte hoger is dan wat de lokale markt nodig heeft, en lokale banken durven vaak geen risico’s te nemen met betrekking tot nieuwe / andersoortige financieringsproducten en voor buitenlandse banken is de Surinaamse markt een maatje te klein.
Sectoren als de gezondheidszorg, onderwijs, sociale bescherming en veiligheid zijn natuurlijk ook enorm van belang om een rechtvaardige samenleving te creëren en deze te behouden; echter vereist het veel inputs om deze sectoren te ontwikkelen en draaiende te houden. Daarnaast vormen deze sectoren het fundament waarop bedrijvigheid in productie- en handelssectoren voortborduurt; dit betekent dat een bepaalde vorm van productie- en handelssectoren gevolgen impliceert voor de vorm van de onderliggende sectoren. Het overgrote deel van de overheidsfinanciering voor deze sectoren die het fundament uitmaken gaat naar salarissen; slechts een klein deel is bestemd voor daadwerkelijke beleidsontwikkeling en -uitvoering. De overheid maakt derhalve ook veel gebruik van financiering door allerlei instanties, elk met zijn eigen regels en voorwaarden, wat de complexiteit op en voor ministeries aardig vergroot, en daarnaast ook de beleidsontwikkeling en –uitvoering in een extra bureaucratie (van de financieringsinstellingen) drukt.
Los van de eerder geschetste problemen bij de overheid, die ook nog eens ervoor zorgen dat haar inkomensinning via belastingen en heffingen niet effectief genoeg geschieden, moet de overheid meer bedrijvigheid stimuleren, en deze bedrijvigheid moet per eenheid input meer waarde creëren – de productiviteit moet dus omhoog, wat op zijn beurt voor meer overheidsinkomsten (wat weer goed is voor de sectoren die het fundament uitmaken) en werkgelegenheid zorgt. Tegen deze achtergrond neemt de huidige regering het land over, en dat was al in 2020 ook zo. Het is nu een mogelijkheid om hieraan te werken.