Bij Paramaribo, waar de Surinamerivier zich uitstrekt als een glinsterende slang, staat de Jules Wijdenboschbrug.
Voor Roy, een 35-jarige kantoorbediende, is de brug geen verbinding tussen oever en oever, maar tussen gevangenis en gevangenis. Elke ochtend rijdt hij eroverheen, met in zijn achteruitkijkspiegel de slaperige buitenwijken en in zijn voorruit het centrum vol oude en nieuwe gebouwen die hem uitlachen.
Zijn salaris van 15.000 SRD per maand voelt niet als vrijheid, maar als ketenen: veel ervan gaat naar de huur, wat overblijft naar de boodschappen, en de rest verdwijnt , niet blijft over voor de kinderen en een verzekering die is er ook niet.
’s Ochtends om zes uur staat hij op, koffie zonder suiker, een broodje met kaas. Om zeven uur zit hij in de file op de brug, waar de zon de metalen constructie doet gloeien. Hij telt de dagen tot vrijdag, niet uit verlang naar feest, maar naar rust. In het weekend haalt hij zijn kinderen op bij de voetbaltraining, koopt hij een zak snoep bij de goedkoopste winkel, en kijkt hij naar voetbal op tv.
De vrijheid is een illusie: zelfs dan moet hij rekening houden met de elektriciteitsrekening en de prijs van benzine.
De brug is zijn leven: een rechtlijnige tunnel zonder zijpaden. Mensen noemen het stabiliteit, maar Roy voelt de muren van een kooi die zichzelf bouwt.
De tralies zijn onzichtbaar – ze bestaan uit verwachtingen, leningen en het schaamtevolle gevoel dat je niets bent zonder een bankrekening.
De echte gevangenen in Suriname zitten in de Clink, maar de middelklasse zit vast in een ander soort cel: een met airco, WhatsApp-groepjes en een jaarlijkse vakantie naar de Boven-Suriname die nooit komt.
Commentaar:
Dit verhaal onthult de paradox van de Surinaamse middenklasse: een leven gebouwd op materiële veiligheid, maar gevoed door leegte. De brug symboliseert de constante transitie tussen plicht en verlangen, waarbij de bestemming nooit echt wordt bereikt.
In een land waar economische onzekerheid wisselt met trots op “vooruitgang”, blijft de middenklasse worstelen met de vraag: is overleven hetzelfde als leven? De ironie ligt in de naamloosheid van de gevangenis – zonder tralies, maar met een saldo dat harder toezicht houdt dan welke cipier ook.
