Willem, een conservatieve en religieuze man die zijn geloof strikt naleeft, kijkt met droefheid naar zijn geliefde Suriname. Jarenlang is het land uitgebuit, miljarden zijn door steekpenningen van de mensen gestolen, en bijna niemand is ooit daadwerkelijk vervolgd.
“Het is alsof degenen die ons zouden moeten beschermen, met opzet wegkijken en zo een schild vormen voor de corruptie”, denkt Willem verbitterd.
Hij vervolgt zijn mijmeringen: “Het is niet moeilijk om te zien hoe sommige mensen rijk worden. In een klein land als Suriname weet iedereen wel iets, maar niemand durft te onderzoeken. Dat komt omdat iedereen die de plicht heeft om op te treden, lijkt te profiteren van de steekpenningencirkel.”
Met een wrange glimlach herinnert Willem zich een grap die hij laatst hoorde: “Als je in Suriname gepakt wil worden, moet je het echt willen.” Het is een harde waarheid, over politici van vroeger en nu die pronken met hun rijkdom, verkregen door het bloed van de burgers. En hun kinderen, grootgebracht in dit systeem, worden ook besmet.
Willems gedachten dwalen af naar de religieuze huizen waar deze mensen vergiffenis zoeken. “Het is geen wonder dat ‘God’ letterlijk weg zou rennen bij het zien van hen”, denkt hij. Hij kan zich slechts één boodschap voorstellen voor deze mensen: “Zondig en bestelen mag dan wel even lonen, maar er komt een einde aan. En dan, voor hen die meedoen aan deze cyclus van corruptie, zou er in het hiernamaals enkel hellevuur wacht.”
Voor Willem is deze realiteit, hoewel trist en geladen met woede, ook een vorm van hoop. Hij gelooft dat gerechtigheid uiteindelijk zal zegevieren, al is het niet in dit leven, dan wel in het volgende.

