Waarom corruptiebestrijding zo vaak vastloopt

Corruptie bestrijden klinkt eenvoudig: maak wetten, stel controlemechanismen in en straf wie over de schreef gaat. In de praktijk blijkt het echter haast onmogelijk.

De reden is pijnlijk eenvoudig: degenen die de regels maken en moeten handhaven, komen vaak voort uit hetzelfde politieke systeem dat zij geacht worden te controleren. Politieke partijen zijn verweven met belangen, netwerken en soms ook met duistere krachten die al jaren diep in het systeem zitten.

Bij iedere nieuwe regering verandert de toon, maar zelden het spel. Oude lijnen worden opnieuw geactiveerd, vertrouwelingen krijgen strategische posities en informele netwerken blijven intact. De strijd tegen corruptie wordt zo vooral een kwestie van mooie woorden en persverklaringen. Het publiek krijgt het gevoel dat er iets gebeurt, terwijl de kern onaangeroerd blijft.

Een veelgehoorde vraag is: pakt men ooit mensen aan die geld hebben gestort in partijkassen of verkiezingscampagnes? In theorie wel, in de praktijk bijna nooit. Wie invloed heeft gekocht, heeft vaak ook bescherming gekocht.

Neem het fictieve voorbeeld van “Project Aurora”. Een bouwbedrijf doneert fors aan meerdere partijen, zogenaamd voor “democratische ondersteuning”. Na de verkiezingen krijgt datzelfde bedrijf een lucratief overheidsproject. Wanneer journalisten vragen stellen, volgt een onderzoek. Dat onderzoek strandt echter bij gebrek aan bewijs, omdat contracten formeel correct zijn opgesteld en toezichthouders dezelfde politieke kleur hebben als de betrokken bestuurders.

Zo wordt corruptiebestrijding een toneelstuk: wetten op papier, commissies in naam en schuldigen die zelden echt schuldig blijken. 

Zolang macht, geld en controle in dezelfde kring blijven circuleren, blijft corruptie niet alleen bestaan — ze wordt genormaliseerd. En dat is misschien wel het grootste probleem van allemaal.

error: Kopiëren mag niet!