De abrupte afschaffing van brandstofsubsidies onder het bewind van Chan Santokhi veroorzaakte een economische en sociale aardverschuiving waarvan Suriname nog jaren de gevolgen zal dragen. De brandstofprijzen schoten ’s nachts omhoog, en met die stijging ging een domino-effect gepaard: transportkosten explodeerden, voedselprijzen stegen mee, en duizenden gezinnen zakten verder weg in armoede.
Critici stellen dat Santokhi, gedreven door zijn vertrouwen in het Internationaal Monetair Fonds, IMF, en de beloftes van technocraten, geen oog had voor de kwetsbaarheid van de samenleving. Zijn hoge woorden over hervormingen en herstel bleken in de praktijk hol: de pijn werd volledig bij burgers gelegd die al jaren worstelen met lage lonen, beperkte vangnetten en oplopende schulden.
Het morele en geestelijke litteken dat deze periode heeft achtergelaten, koop je niet met geld. Buschauffeurs die hun diensten staakten, huishoudens die ineens het dubbele betaalden voor een zak rijst, en jongeren die hun toekomst opnieuw zagen wegzakken in onzekerheid — dit is de tastbare erfenis van een beleidskeuze die velen als ondoordacht en ongekend hard ervaren.
De vraag die nu boven Suriname hangt: blijft dit de koers, of durft het nieuwe leiderschap eindelijk prioriteit te geven aan bescherming van burgers boven internationale schema’s?