We komen van ver en hebben nog een afstand af te leggen

Suriname heeft uitbundig 50 jaar Staatkundige Onafhankelijkheid gevierd, voornamelijk in Paramaribo. Elke staat die 50 jaar wordt moet dit op waardige wijze vieren, maar het is zeker raadzaam om terug te blikken en vast te stellen of we de progressie hebben geboekt die noodzakelijk is om welvaart en welzijn te bieden aan je burgers in het land. 

We hebben nog steeds een zwakke economie die voornamelijk afhankelijk is van grondstoffen. De sociale situatie in Suriname is niet rooskleurig, de sociale zekerheid is zwak ontwikkeld. Verder hebben we nog steeds te maken met een hoge immigratie van jong kader en een vergrijzing van de samenleving. De lonen in Suriname zijn nog steeds laag en er is behoorlijk wat armoede, onder andere in de vorm van slechte huisvesting. Nu zitten we te wachten op de oliedollars die zullen binnenlopen vanaf 2028, maar we zitten ook met hoge uitgestelde schulden. 

In de wereldcijfers hebben we niet de hoogste schulden meer, maar die zijn wel significant in de orde van tussen de 80 en 90% van het BBP. 

De Surinaamse onafhankelijkheid werd op 25 november 1975 ingeluid. Hiermee ging Suriname zelfstandig verder en maakte het geen deel meer uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Suriname was van 1667 tot 1954 een kolonie van Nederland geweest en was sindsdien een land binnen het koninkrijk, zoals vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Aan de Surinaamse onafhankelijkheid is een proces van dekolonisatie voorafgegaan waarvan een groot deel daags voor de onafhankelijkheidsdatum werd voltooid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kondigde koningin Wilhelmina in een radiotoespraak op 7 december 1942 aan dat de overzeese gebiedsdelen na afloop van de oorlog een grotere mate van vrijheid zouden krijgen. Dit werd door een deel van de Surinamers opgevat als een stap naar de onafhankelijkheid. Sinds het ingaan van de onafhankelijkheid in 1975 geldt de datum 25 november als jaarlijkse nationale feestdag, ook wel bekend onder de naam Srefidensi Dey.  

In 1954 werd het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van kracht. Koningin Juliana zei hierover in haar toespraak dat Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen “zich gelukkig mochten prijzen dat een lange evolutie, ongeveer begin deze eeuw begonnen, heden een bevestiging vindt in het Statuut”. Suriname kreeg hierbij een grotere mate van zelfbestuur omdat het binnenlandse aangelegenheden voortaan zelf mocht behartigen. Voor Surinamers gold de Nederlandse nationaliteit. 

Onafhankelijkheid kwam in Suriname nauwelijks ter sprake, behalve toen eind jaren 1950 intellectuelen van zich lieten horen. De relatief kleine Partij Nationalistische Republiek ijverde voor een zo spoedig mogelijke onafhankelijkheid, waarvan ze wilde dat Nederland er actief aan mee zou werken. In 1969 kwam, onder leiding van premier Jules Sedney, een coalitie van VHP en de PNP aan de macht. Deze regering vond onafhankelijkheid geen goed idee, maar wilde wel voorbereidingen treffen. Maar in 1973 viel de coalitie en kwam de NPS aan de macht met de PNR in de coalitie. 

Premier Henck Arron verkondigde Suriname niet later dan “ultimo 1975” onafhankelijk te gaan verklaren. Intussen regeerde in Nederland het kabinet-Den Uyl. Joop den Uyl (PvdA) vond dat Nederland niet langer koloniën moest bezitten en sprak zich uit voor onafhankelijkheid van de overzeese gebiedsdelen tijdens die kabinetsperiode, dus uiterlijk in mei 1977. Het eerste grote overleg over staatkundige onafhankelijkheid vond plaats van 18 tot 21 mei 1974 tussen leiders van alle regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden. Uit dit overleg volgde het Haags protocol, met een principebesluit en basisafspraken met regelingen ter voorbereiding van de onafhankelijkheid. Arron reageerde opgelucht en was er tevreden mee. Ervoor, op 15 februari 1974, had hij het streven naar onafhankelijkheid uitgesproken. Hij bleef vasthouden aan ultimo 1975.

Tegenstanders in Suriname vreesden echter een verdeeld land. Intussen vervroegde Arron de onafhankelijkheid van ultimo 1975 naar eind november. In maart 1975 volgde opnieuw een topoverleg. Na overeenstemming in juni 1975 restte nog de parlementaire behandeling in Suriname. Het Surinaamse parlement moest veel werk verzetten om alles op tijd af te krijgen. 

Een concept Grondwet moest worden goedgekeurd. In die dagen ontstond een machtsspel tussen coalitie en oppositie, dat zich uitte door het overlopen van parlementsleden. Niet veel later had de regering geen meerderheid meer en had het kabinet eigenlijk moeten aftreden. Dat gebeurde echter niet. 

Bij de verkiezingen van november 1973 had de PNP van Jules Sedney geen enkele zetel behaald en werden de 39 zetels verdeeld tussen de Nationale Partij Kombinatie (NPK), bestaande uit NPS, PNR, PSV en KTPI, die 22 zetels kreeg, en de VHP met 17 zetels. De VHP vond het voor onafhankelijkheid te vroeg. Midden 1975 verlieten Paul Somohardjo, Albertine Liesdek-Clarke en Charles Lie Kong Fong de NPK. Ze gingen verder als driemansfractie, waardoor de NPK nog maar op 19 van de 39 zetels kon rekenen. Spoedig daarna was Lie Kong Fong enige tijd onvindbaar zodat de verhoudingen in de Staten 19 tegen 19 was en er geen besluiten meer genomen konden worden. 

Toen onrust in het land uitbrak besloot het VHP Statenlid Hindori de regering te steunen om een mogelijke burgeroorlog te voorkomen. Hoewel Hindori door deze stap binnen zijn partij verguisd werd, besloot de VHP in deze nieuwe situatie om toch maar met de NPK samen te werken aan een nieuwe grondwet en zich neer te leggen bij de snelle onafhankelijkheid die op 25 november 1975 een feit werd. Op 25 november was het dan echt zover. 

Gewezen gouverneur Ferrier werd beëdigd als president, terwijl in Den Haag koningin Juliana het soevereiniteitsverdrag tekende in het bijzijn van vicepremier Dries van Agt. 

Nu zijn we 50 jaar verder, nog steeds met een land dat fundamenteel in zijn kern dient te worden veranderd. 

error: Kopiëren mag niet!